Ieder die niet in Hem geloofd is gesteld tot toorn.Bona Fide schreef:1 Thess. 5 : 9 en 10:
Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus, Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij slapen, tezamen met Hem leven zouden.
Dus: ons niet gesteld tot toorn, maar anderen wel.
Wederom Dachsel:1 Petrus 2 : 7 en 8:
U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en een Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn.
Hij is dat niet in Zijn eigen wezen, als lag het in Zijn wil, om behalve hoeksteen te zijn, ook nog een steen des aanstoots en een rots van ergernis te wezen, maar alleen in de verhouding van de mensen tot Hem. Degenen namelijk is Hij dat, die zich aan het woord stoten, aan hetgeen in het Oude Testament van Hem geschreven staat en in de prediking van het Nieuwe Testament van Hem gezegd wordt, aan dat woord van Christus ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn (Joh. 5: 39). Onze Schriftverklaarders hebben even als Corn. a Lapide verklaard: "zij waren ook gesteld tot geloof in Christus, maar zij weigeren het geloof, omdat zij niet willen geloven. " Die verklaring is onjuist. De bedoeling van de woorden is: nadat zij, de ongelovigen vrijwillig zich aan het ongeloof hebben overgegeven, is dat aanstoot nemen niet iets toevalligs voor hen, maar naast het natuurlijk verbod ligt daarin ook een goddelijke regeling uitgesproken,
evenals het niet te vermijden is, dat die in het vlees zaait ook uit het vlees verderf zal maaien (Gal. 6: 8). Dat zij niet geloven, merkt Besser aan, is hun schuld; dat zij zich stoten is hun straf en deze straf kunnen zij niet ontgaan; zij zijn daartoe gezet. Die in Christus gelooft zal niet beschaamd worden, maar die niet gelooft, zal beschaamd worden en kan de steen niet tegenhouden, die verpletterend op hen valt (Luk. 20: 17). Wat beweegt toch de heilige apostel tot dit woord "waartoe zij ook gezet zijn " Niets anders dan de ijver voor de eer van Jezus Christus, de kostelijke hoeksteen en voor de kracht van het woord, dat onder ons verkondigd is (Hoofdstuk 1: 25). Het heeft toch de schijn alsof het ongeloof van de mensen aan deze steen Zijn eer ontnam; want zij verwerpen Hem, die tot zaligheid van allen gesteld is en Hij laat Zich door hen verwerpen en het woord schijnt machteloos te zijn over hen, die het verachten. Dat is echter niet zo: de ongelovigen kunnen de steen aller zaligheid niet omverstoten, maar zijn door de wreker over hun ongeloof ertoe gezet, dat zij zich aan deze steen te pletter stoten. Zij kunnen het woord, dat hun ter zaligheid wordt verkondigd, niet krachteloos maken door hun ongeloof, maar moeten het bekrachtigen door het oordeel te lijden, waarmee datzelfde woord hen richt naar de verordening van God (Joh. 3: 19; 12: 48 "2Sa 24: 1.
Dus ik zie nog geen tegenstelling van wat ik eerder schreef. Namelijk:
Een ieder die in Hem geloofd wordt behouden (verkiezing).
Een ieder die niet in Hem geloofd is verloren (verwerping).