Afgewezen schreef:Geka schreef:Tal van teksten in het NT maken duidelijk dat 'de gelovigen en hun zaad' ook in het NT de erfgenamen van Gods genadeverbond zijn, zij het dat hun afkomst in het NT niet meer beperkt is tot het natuurlijke zaad van Abraham.
Kun je mij dan duidelijk maken welke extra toezegging zij hebben ten opzichte van ieder ander die het Evangelie hoort?
Op die vraag wil ik graag ingaan, maar dan uitgaande van de principiele eenheid tussen OT en NT.
1. Als een niet-kerkelijk en ongelovig iemand een evangelisatietoespraak bijwoont, dan komt er op dat moment een indringende oproep tot bekering en een welmenende nodiging tot de zaligheid in Christus tot zo iemand.
De HEERE zegt op dat moment indringend en welmenend door die roeping: Ik wil ook uw God zijn!
Bekeert u, en gelooft Mijn evangelie!
2. Het zaad van de gelovigen ontvangt echter nog grotere voorrechten, (en daarmee ook grotere verantwoordelijkheden!).
Hun (en niet de heidenen) geldt de specifieke belofte van het genadeverbond. Daarin zegt de HEERE niet: Ik
wil uw God zijn. Maar Hij gaat nog verder en zegt: Ik
ben de HEERE, uw God!
Dat wil zeggen dat de kinderen van de gelovigen vanaf hun geboorte in een verbondsverhouding tot de HEERE
door Hem geplaatst zijn. Niet omdat ze beter zijn, niet omdat ze van nature niet even verdoemelijk zouden zijn als de heidenen, maar enkel en alleen vanwege Gods verkiezend (! Ja, dat is ook verkiezing, een 1e trap) welbehagen in Zijn genadeverbond!
Verschillende profeten (Jeremia, Hosea, enz) gebruiken voor het beeld van de verhouding tussen de HEERE en Zijn verbondsvolk de metafoor van het huwelijk. Wij gebruiken die metafoor (en vanuit het Hooglied is dat terecht) vooral voor de verhouding tussen Christus en Zijn Bruidskerk van gelovigen. Maar de kinderen van die gelovigen horen op grond van Gods verbondsbelofte zodanig bij dat verbond, dat ze eveneens in diezelfde huwelijksverhouding met de HEERE geplaatst worden. In het NT spreekt de apostel in 1 Kor. 7 uit dat ze in Christus geheiligd zijn.
Tal van andere beloften maken duidelijk dat Hij Zijn Geest aan hen in het bijzonder belooft (Jes. 44:3), en daarbij roept Hij hen op om ootmoedig te pleiten op
de vervulling van die beloften in hun leven (Ezech. 36).
Als de HEERE hen zo Zijn belofte schenkt, is die belofte vergezeld van Zijn eis tot geloof, bekering, nieuwe gehoorzaamheid.
Alleen in die weg zal het beloofde goed daadwerkelijk ontvangen worden, en de belofte tot vervulling komen.
Op grond van de belofte ontvangen zij zelfs al als kind het teken en zegel van dat verbond en van hun inlijving in de Kerk van Christus, opdat het hun zal zijn tot een sacrament tot versterking van het geloof. Niet dat dit geloof veronderstelt wordt als grond voor het ontvangen van dat teken en zegel, maar het wordt wel gegeven tot toekomstig geloof en bekering, vanuit de gegronde verwachting dat de HEERE in het zaad van Zijn Kerk zal werken door Zijn Geest.
Dat levenslang geldige teken en zegel van Gods genadeverbond en Zijn belofte, van de inlijving in Zijn Kerk, mist een onkerkelijke hoorder op een evangelisatiebijeenkomst.
Tot slot; de kinderen van de gelovigen horen niet slechts eenmalig de boodschap van het evangelie van Christus, maar ze groeien er onder op en horen die voortdurend. Als het goed is zowel thuis, op school, als in de kerk. Opnieuw een voorrecht dat onkerkelijke mensen moeten missen.
3. Het bovenstaande maakt duidelijk dat de
door de HEERE geschonken voorrechten aan de kinderen van de gelovigen veel groter zijn dan het voorrecht dat iemand ontvangt die eenmalig het evangelie hoort op een samenkomst.
Tegelijkertijd zijn daarmee ook
de verantwoordelijkheden van de kinderen van de gelovigen vele malen groter.
4. Het bovenstaande laat onverlet dat de kinderen van de gelovigen van nature even verdoemelijk zijn als alle anderen.
Zonder het waarachtig geloof in Christus Jezus, geschonken in de wedergeboorte, zullen zij verloren gaan, maar dan zelfs te zwaarder straf ontvangen vanwege de grotere voorrechten die zij ontvangen hebben vanuit Gods verbond.
Dan wordt de wraak van het verbond werkelijkheid. (Trouwens, het gegeven dat de Schrift hierover spreekt als een werkelijkheid maakt op zich al duidelijk dat het genadeverbond meerderen omvat dan alleen de uitverkoren gelovigen).
Juist het OT maakt duidelijk dat het verbondsvolk, hoewel door de HEERE in die verhouding tot Hem geplaatst, vanuit zichzelf nooit anders doen zal dan geestelijk afhoeren bij de HEERE vandaan. Tenzij...wij door de Geest Gods wedergeboren worden, tot het waarachtig geloof in Christus, in de kennis van ellende, verlossing, en dankbaarheid.
Die onweerstaanbare werking van Gods Geest zal ons als een verloren zondaar brengen aan de voeten van de Zaligmaker, om in Hem onze verkiezing tot de zaligheid (de diepste graad!) te ontdekken.
Alleen in die weg zal de geeiste (nieuwe) gehoorzaamheid daadwerkelijk praktijk worden, en anders nooit.
Het is van cruciaal belang dat dit laatste nooit uit het oog verloren wordt, zodat de prediking van Gods genadeverbond tegelijkertijd Schriftuurlijk-bevindelijke prediking van zonde en genade zal zijn, maar wel met een (onderscheidenlijke) boodschap voor de hele gemeente vanuit Gods genadeverbond.
Samengevat: een gedoopt kerkelijk iemand is en blijft zonder waar geloof in Christus verloren in Adam, zoals een ongedoopt en onkerkelijk iemand op een evangelisatiebijeenkomst dat ook is zonder waar geloof. Maar tegelijkertijd zijn er wel veel grotere voorrechten geschonken door de HEERE, en daarmee ook grotere verantwoordelijkheden ontvangen.
Tot slot: het is in deze onjuist om OT en NT tegenover elkaar te stellen. Sommige mensen wijzen op de aanspraken in de brieven van Paulus, die veronderstellen dat hij alleen tot ware gelovigen spreekt. Laten we niet over het hoofd zien dat Paulus schrijft aan de 1e generatie, waarbij ook hij oproepen tot zelfonderzoek insluit in zijn brieven.
Als je vervolgens de brieven van Johannes aan de 7 gemeenten leest, bijna 2 generaties verder, zie je dat het nog steeds de gemeente van Christus is, maar dat er veel indringender wordt opgeroepen tot bekering van allerlei misstanden.
M.a.w.: de tweeerlei kinderen des verbonds in de gemeente van Christus is ook in het NT volop werkelijkheid. Het is onjuist om je daarbij alleen maar te beroepen op de eerste brieven van Paulus.