Twee vragen:huisman schreef:Ik hoop in ieder geval dat alle christelijke gereformeerden dit bovenstaande niet leren. Vooral de laatste perikoop staat wel zeer ver af van het gedachtengoed van de reformatie.WimA schreef:Ds. Kersten en de drieverbondenleer (6 en slot)
We bezagen de vorige keer, dat het voor ds. Kersten in de verbondsleer wezenlijk was, ‘dat de mens van nature in een gebroken werkverbond ligt en alleen door wedergeboorte in het verbond der genade opgenomen wordt’ Dogm. I, blz. 313). Daarmee wees hij resoluut de leer af volgens welke alle leden der kerk en hun zaad, ook de niet-uitverkorenen, bondelingen zijn en rechtens deel hebben aan de heilgoederen van het genadeverbond. Dit is een wijd verbreide leervoorstelling geworden. Men spreekt daarin van verbondsmatige prediking. In die prediking horen verbondskinderen van hun voorrechten en klinkt tot hen de oproep om in Jezus te geloven. Alsof de gevallen mens in zijn geestelijke doodstaat daartoe in staat en gewillig is. Verbondskinderen? Ds. Kersten leerde, dat elke uitverkorene van nature ‘gerekend is in Adams bondsbreuk en mitsdien onder de vloek van het werkverbond ligt; wandelend op de weg des verderfs; zonder Christus, vreemdeling van de verbonden der belofte; geen hoop hebbende en zonder God in de wereld (Efeze 2:12). Om zalig te worden heeft mitsdien elke uitverkorene een daadwerkelijke opneming in het verbond van node. Zij worden Christus ingelijfd en daarmede al Zijn weldaden deelachtig en in verbondsrelatie tot God gebracht’ Hij noemt dat een overzetten ‘uit het verbroken werkverbond in het verbond der genade; uit de staat der verdoemenis in die der verzoening’ (Dogm. I. 322).
In een gebroken werkverbond
Wat dat verschil voor de prediking betekent, willen we tonen met de woorden van een predikant uit de begintijd van de Gereformeerde Gemeenten. Hij schreef: ‘Zeker, ieder van Gods uitverkorenen is begrepen, van eeuwigheid aan, in het gezegend verbond der genade, en treedt bij zijn natuurlijke geboorte als zulk een ‘begrepene in dat verbond’ dit aardse leven in. Maar wat zijn staat betreft, bevindt hij zich in een gebroken werkverbond, dat wij wel aan onze zijde door onze overtreding en verdorvenheid verbroken en krachteloos gemaakt hebben tot verwerving des eeuwigen levens, maar dat niettemin aan de zijde Gods niet opgeheven of ontbonden is verklaard. Gods recht en eis, Zijn belofte en vloek, tot dat verbond behorende, zijn nog evenzeer van kracht als toen het opgericht werd. Dat verbond is niet afgeschaft of vernietigd, zo min door de dood van Christus als door de zonde van de mens – gelijk de Heilige Schrift in Matth. 5:18, Rom. 7:12, Rom. 3:9 en 19, Jak. 4:11 en 2:11 en andere plaatsen meer, de nadenkende lezer niet onduidelijk geeft te verstaan.
En daarom predik ik aan mijn hoorders: het kan zeer wel zijn dat gij, van de onbegonnen eeuwigheid aan, in het verbond der genade begrepen zijt – ik kan het noch bevestigen nog ontkennen – maar feit is het, dat ge in het verbond der wet zijt geboren, hetwelk niet anders voor u bevat dan vloek en toorn, krachtens de bedreiging van Gods rechtvaardigheid aan de overtreders gedaan, en dat er in eeuwigheid geen redding voor zulken zal zijn, tenzij dat ze uit dit verbond leren vluchten tot en ander verbond van louter genade op de grondslag van bevredigd recht, waarin alleen het behoud van verlorenen ligt.
Krachtdadig geroepen
Aan zulken die krachtdadig geroepen, uit de doodslaap der zonde opgewekt in onder zaligmakende overtuiging zijn, zondaars wordende in hun bewustzijn voor God – prediken wij dat God gezegd heeft: Zo hun onbesneden hart gebogen wordt en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben, dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond. We zoeken in de bediening des Woords, als instrument in ’s Heeren hand, voor de verbrokenen van hart en verslagenen van geest het verbond, onder welks bediening zij leven, te openen, door hun te prediken de beloften des Evangelies, welker inhoud de van God gegeven Middelaar is, Christus de enige Weg zonder Welke niemand tot de Vader komt – opdat zij onder de toepassende werking des Heiligen Geestes mogen weten en verstaan van welke zijde hun behoud, hun herstel in Gods gemeenschap en gunst alleen te wachten is. We trachten, met hoveel gebrek dan ook, dezulken wie in de beloften des Evangelies ‘een deur der hope in het dal van Achor’ geopend werd, bij alle waardschatting van de verruiming, de blijdschap en de troost die in de weg van het toevluchtnemend geloof genoten wordt, evenwel voor te houden hoe allergewenst en voor een bewuste staatsverwisseling noodzakelijk het is: door het naakte geloof – een Godskracht die valt in een uitgewerkte, ontledigde ziel! – in de Heere Jezus Christus, de grote Verbondsmiddelaar en alzo in het verbond zelf te mogen overgaan, opdat zij in de geloofsvereniging met Hem, deelgenoten geworden aan al Zijn heilverdiensten, genieten mogen de gewisse weldadigheden Davids, welke in dat verbond worden toebedeeld zonder geld en zonder prijs. En zo ook pogen we in de bediening die ons werd toebetrouwd, Gods verloste volk geduriglijk te bepalen bij de volheid der genade die in Christus Jezus is, opdat zij, hoe onbekwaam, hoe arm en leeg ook in zichzelf, hun mond wijd zullen open doen, om in de gelovige gebruikmaking van hun gezegend Hoofd, van de Heilige Geest en van de volstrekte verbondsbeloften, bekwaamd te mogen worden tot alle gehoorzaamheid in het doen en lijden van huns Bondsgods wil. Ziedaar in korte woorden onze verbondsbeschouwing aangegeven. Is zij onbijbels? Ongereformeerd? In strijd met de bevinding van Gods heiligen?...’ (ds. W. den Hengst in ‘Uitgetreden’, de brochure waarin hij in 1913 zijn uittreden uit de Gereformeerde Kerken en overgang naar de Gereformeerde Gemeenten verantwoordde, blz. 31 en volgende)
Om ’t eeuwig welbehagen
Het allesbeheersend uitgangspunt van ds. Kerstens prediking is steeds geweest het soevereine welbehagen Gods. Dat bepaalde ook zijn strijd tegen de drieverbondenleer. We menen zelfs te kunnen zeggen dat de verkiezingsleer in zijn prediking op het laatst van zijn leven nog meer nadruk heeft gekregen. We nemen als voorbeeld zijn kerstpreek over 1 Tim. 1:15 in de prekenbundel De gelovige verwachting. Ze is het eerst gepubliceerd in de prekenserie Uit de schat des Woords, eind 1947, een klein jaar voor zijn sterven. Daaruit enkele citaten: ‘Spreek toch, zo roepen velen in onze dagen, spreek toch niet telkens weer van die predestinatie; zeg toch de mensen dat zij geloven en zich bekeren moeten. Maar hoe zou er geloof en bekering zijn dan alleen uit het soeverein welbehagen des Vaders? Is er één stuk van onze Gereformeerde religie, dat de mens, met behoud van diens volle verantwoordelijkheid voor zijn daden, scherper afsnijdt van al zijn droggronden, dan juist het welbehagen Gods om Zich soeverein te verheerlijken in Zijn redelijke schepselen, beide in rechtvaardigheid en in barmhartigheid? Is er één zaak in Gods Woord geopenbaard die Gods volk tot dieper wateren der zwemming wordt dan juist dat welbehagen Gods?’(390)
‘Ook de uitverkorenen zijn zondaren van nature, vijanden van God en Christus, overtreders van al Gods geboden, kinderen des toorns van nature. Dat zegt ons Gods Woord. Men moge voor gedoopten en kerkgangers in deze dagen schone benamingen bedenken, hen bondelingen noemen en rechthebbenden op de zaligheid, Gods Woord leert ons dat zij dood zijn door de misdaden en zonden; geworpen op het vlakke des velds. Maar de Heere Jezus kwam in de wereld oor hen’ (393)
Samenbinden
‘Velen willen de soevereiniteit Gods en de verantwoordelijkheid van de mens samenbinden door de gevallen zonder aan het werk te zetten als voorwaarde voor de vervulling van Gods beloften. Om één voorbeeld te noemen, men beroept zich erop dat er geschreven staat: ‘Klopt en u zal opengedaan worden’. God heeft Zijn belofte dus gegeven, zo roept men nu, en als gij nu maar klopt, dan zal u zeker worden opengedaan. (…) Zij bedriegen u, die u de hemel openen als gij maar ernstig leeft en op zijn tijd bidt, en dat houden voor ‘kloppen’ als door Christus bedoeld, waarop God krachtens Zijn belofte u opendoen zal. (…) Daarom vermanen wij u, jong en oud, de dienst der wereld te verzaken, Gods Woord aanhoudend te onderzoeken en te overleggen. Doch slechts als middel, dat God tot ontdekking van uw zondestaat gebruiken mocht (396 e.v.) ‘Men dringt, nog wel met een beroep op onze vaderen, elke mens een pleiten op de beloften Gods op, omdat men niet onderscheidt tussen leven en dood. Pleiten is een werk des geloofs, en het geloof is niet aller, maar alleen der wedergeborenen. Maar die uit God geboren is, is zondaar geworden voor God, een verlorene (397 e.v.) ‘Werd u ooit de soevereine leer der predestinatie liever dan toen gij, volk van God, het hemelwonder voor uzelf door het geloof mocht omhelzen? Het getrouwe woord, dat alle aanneming waardig is, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.’ (398)
P.S. Om misverstand te voorkomen, ds. Kersten sprak van vele christelijk gereformeerden, niet van
alle christelijk gereformeerden.
Ik hoop dat wij wel kunnen instemmen met Kohlbrugge's preek over de tekst "klopt en u zal opengedaan worden."Nu hebben wij volgens des Heeren Jezus woord nog te denken aan een vriendelijke deurwachter, die, als u aanklopt, van harte bereidwillig is om de poort voor u open te doen. Zo lang u nog niet weet, hoe u in de hemel moet komen, moet u ook blijven aankloppen en al is de deur u wel eens geopend geweest, al bent u vaak getroost door de liefelijke en hemelse vertroostingen van boven, zo zult u toch ook ondervinden, hoe spoedig deze vertroostingen weer kunnen verdwijnen, zodat de deur weer voor u in het slot is gevallen en u radeloos daar voor staat. Wat u dan ook probeert, u zult alleen ervaren, dat u de sleutel niet in handen hebt en al had u die in handen, ach! u zou er nog niet eens gebruik van weten te maken! De weg ten hemel is in het begin ruw en bezwaarlijk, maar verderop is het toch ook dikwijls zielsverkwikking. Er is tot deze weg maar één poort, maar één ingang en deze ingang is zó nauw, dat er niets mee doorheen kan, dat er zelfs geen zucht of gebed, zoals wij in onze blindheid menen te moeten brengen als een offer om des Heeren hart daardoor te verwerven, door kan. Velen menen reeds door de nauwe poort heen te zijn en wandelen toch nog op de brede weg van het verderf. Velen liggen in sneeuw en storm voor de nauwe poort en menen: ach! ik ben met dat zware juk van zonden, dat ik op de rug draag, veel te breed, veel te zwaarlijvig om er ooit doorheen te komen. Eerst moet ik mij veel vermageren en welke dwaze overleggingen er al niet in een mens opkomen. Had ik maar dit, had ik maar dat, maar zoals ik nu ben, gaat het niet en de deur blijft gesloten. De Heere Jezus echter zegt u, dat al zulke beweringen niets zijn dan dwaze inbeeldingen van uw hart. U kunt het wel niet zien, maar achter die gesloten deur staat een zeer vriendelijke Man, wiens naam is "Trooster". Tot Hem zeggen wij:
O, vertroost mijn bang gemoed,
Was het rein in Jezus bloed.
Red mij Heer! uit al mijn nood,
Satans macht is mij te groot!
Deze Trooster, geliefden! staat klaar en Hij legt Zijn oor aan het sleutelgat om uw geschrei destebeter te vernemen. Wat hebt u nu te doen? "Klop aan en u zal open gedaan worden!" "Ik kan niet kloppen." Ja, dat is ook zo, maar ik heb toch menig stervende gezien, die in zijn laatste bange strijd met zijn magere knokkels tegen de planken van zijn bedstede klopte om hulp te verkrijgen.
Voelt u nu, mijn hoorder, u ook zo ellendig en uitgeteerd, dat alle leven u ontzinkt, o, klop maar aan bij de Heere Jezus, want het deurtje zal wel opengaan: ‘k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder.
Wat wijkt af van het reformatorische gedachtegoed bij ds. Kersten?
Het stukje van Kohlbrugge zou zomaar door ds. Kersten geschreven kunnen zijn. Wat dat betreft heb je het recht om de hoop te hebben dat we dit allemaal onderschrijven.