Blijkbaar wel. Want dat is helemaal de kern van dat antwoord niet.eilander schreef:Eens met de opmerking van SecorDabar in reactie op deze posting.Ditbenik schreef:Daarom moet je er ook niet over filosoferen. Met zondekennis word je niet zalig. Dat word je alleen op grond van het volbrachte werk van Christus. Daarom zet de HC bv in met de enige troost en is vervolgens met het stuk van de ellende al snel klaar.refo schreef:Neem me niet kwalijk dat ik het zeg, maar dat blijft een kwestie van smaak, volgens mij. Kennis van zonde is eigenlijk een heel abstract begrip. Daarom kun je er heerlijk over filosoferen. Wanneer en waar en hoe het 'echt' is (bij mezelf) en hoe en waar en wanneer niet (bij een ander).
Bovendien is het "stuk der ellende" ook niet klaar in Zondag 4. Ook in Zondag 23 (bijvoorbeeld) lees ik nog: "al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben (...)"
Daar is niks abstracts aan, en komt geen filosoferen aan te pas.
Oprechte zondekennis
Re: Oprechte zondekennis
Re: Oprechte zondekennis
O nee, maar dat is ook helemaal niet (!) wat ik wil zeggen!! Zeker is de 'spits' van HC Zondag 23 niet dat er in ons niets goeds is! Juist het 'nochtans' van het geloof komt hierin naar voren.refo schreef:Blijkbaar wel. Want dat is helemaal de kern van dat antwoord niet.eilander schreef:Eens met de opmerking van SecorDabar in reactie op deze posting.Ditbenik schreef:Daarom moet je er ook niet over filosoferen. Met zondekennis word je niet zalig. Dat word je alleen op grond van het volbrachte werk van Christus. Daarom zet de HC bv in met de enige troost en is vervolgens met het stuk van de ellende al snel klaar.refo schreef:Neem me niet kwalijk dat ik het zeg, maar dat blijft een kwestie van smaak, volgens mij. Kennis van zonde is eigenlijk een heel abstract begrip. Daarom kun je er heerlijk over filosoferen. Wanneer en waar en hoe het 'echt' is (bij mezelf) en hoe en waar en wanneer niet (bij een ander).
Bovendien is het "stuk der ellende" ook niet klaar in Zondag 4. Ook in Zondag 23 (bijvoorbeeld) lees ik nog: "al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben (...)"
Daar is niks abstracts aan, en komt geen filosoferen aan te pas.
Wat ik alleen maar wilde zeggen, is: ook in de rest van de HC (en er zijn natuurlijk meer voorbeelden) komt de ellende in de mens naar voren. Die ellende en onze zondigheid en verdorvenheid is een realiteit; en dat is de reden waarom ik het woord 'abstract' in deze context niet kan plaatsen.
Re: Oprechte zondekennis
zondag 21 noemt ook onze zondige aard waarmee ik mijn hele leven te strijden heb.
Gods kind mag weten dat God hem aanziet in het werk van Christus; dus rechtvaardig voor God; maar zelf heeft hij te strijden met zijn zonde tot aan het einde toe. Dat geeft tot aan het eind toe smart over de zonden tegenover een liefdevolle God en Vader.
Gods kind mag weten dat God hem aanziet in het werk van Christus; dus rechtvaardig voor God; maar zelf heeft hij te strijden met zijn zonde tot aan het einde toe. Dat geeft tot aan het eind toe smart over de zonden tegenover een liefdevolle God en Vader.
Re: Oprechte zondekennis
Zelfs nog in zondag 51, achterin het stuk van de dankbaarheid: "al onze misdaden, en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt".
Dat is beslist geen filosoferen of verstandswerk, maar doorleefde zondekennis.
Dat is beslist geen filosoferen of verstandswerk, maar doorleefde zondekennis.
Re: Oprechte zondekennis
Lezenswaardig. wat John Owen over de levenslange strijd tegen de zonde schrijft.
Voor het hele artikel http://www.whitefield.nl/index.php?opti ... &Itemid=55
Voor het hele artikel http://www.whitefield.nl/index.php?opti ... &Itemid=55
De heerschappij van de zonde: de realiteit van gebrokenheid
Owens verhandeling The Dominion of Sin and Grace is een gedetailleerde verklaring van Romeinen 6:14: "Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade." De kern van het betoog van de schrijver is dat gelovigen, door hun volkomen één zijn met Christus, bevrijd zijn uit de overweldigende, misleidende, universele greep van de zonde. Dit kunnen we zien, zo redeneert hij, door na te denken over de kenmerken van de heerschappij van de zonde, die een meedogenloze, wurgende greep heeft op de ongelovige. De heerschappij is duidelijk wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een staat of toestand van steeds maar voortdurende kwade praktijken, wanneer er een consequente houding van het verachten van waarschuwingen is, wanneer er sprake is van een minachten van Gods geboden en wanneer men resoluut elk genademiddel verwerpt. In het kort:
De heerschappij van de zonde is aanwezig wanneer de zonde controle uitoefent over de wil van een mens, zonder oppositie vanuit enig ander beginsel.
Hoewel de zonde, volgens Owen, aanwezig blijft in de gelovige en in dit leven nooit geheel wordt uitgeroeid en hoewel het streven van de zonde in wezen is om te heersen door middel van misleiding of geweld, heeft de gelovige de wonderlijke realiteit ervaren van het einde van de totale macht van de zonde. Dit is duidelijk om verschillende redenen. Ten eerste wordt de zonde nu incidenteel; hoewel de wortels hiervan diep in het hart liggen, wordt het kwaad nu gemakkelijk onderkend. Ten tweede is de zonde nu een kwelling; het is een last voor de ziel, terwijl het voorheen een genot was. Ten derde wordt de lust of de begeerte die de oorzaak vormt van het zondigen door het hart en het verstand veracht. De zonde is voor het kind van God een overtreding, die zwaar teleurstelt en diepe wonden veroorzaakt.
Om Owens visie te illustreren, kunnen we misschien het beeld van een oerwoud gebruiken. Voordat Gods genade in de verlossing het leven van een mens gaat beheersen, is er bij hem sprake van een dichte wirwar van bomen, struiken en kreupelhout. De grond is volledig bedekt; er zijn geen open plekken, het licht dringt nooit door tot de bodem. De zonde beheerst als een ondoordringbare jungle het hele landschap van het wezen van de mens: zijn verstand, zijn gevoel en zijn wil.
De inwonende zonde: een altijd aanwezige realiteit
Terwijl de Bijbel erop wijst dat de heerschappij van de zonde volkomen vernietigd is, getuigen dezelfde Bijbel en de menselijke ervaring van de voortdurende strijd van de gelovige tegen de zonde. In zijn verhandeling The Nature, Power, Deceit, and Prevalency of the Remainders of Indwelling Sin in Believers worstelt Owen met de uitdrukking van Paulus in Romeinen 7:21: "Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig." Hij probeert om te gaan met de schijnbare tegenstelling dat de zonde, die verslagen is, toch nog voortdurend actief blijft. In wezen blijft de universele greep van de zonde bestaan. Sinclair Ferguson, één van de weinige geleerden die Owen intensief hebben bestudeerd, merkt op:
Het wezen van de zonde verandert niet bij de wedergeboorte of de heiliging, maar haar positie in ons wordt wel radicaal anders.
Owen is nogal radicaal als hij zegt:
Genade verandert het wezen van de mens, maar niets kan het wezen van de zonde veranderen.
Inderdaad,
de mens die het kwaad van zijn eigen hart begrijpt, hoe verdorven het is, is de enige bruikbare, vruchtbare en betrouwbare mens in geloof en gehoorzaamheid.
Om terug te komen op het voorbeeld van het ondoordringbare woud, betoogt Owen dat de heerschappij van de zonde voor de gelovige niet langer bestaat, niet omdat de jungle volledig is uitgeroeid, maar omdat veel bomen en een deel van het kreupelhout vernietigd zijn. De alomvattendheid van de macht van de zonde is verbroken omdat de invloed van haar macht over alle bomen aanmerkelijk verminderd is. Sommige delen (in het voorbeeld van de bomen) waar eenmaal de zonde heerste zonder enig tegenwicht, bestaan niet meer. Het woud is er nog, maar er zijn nu open plekken of gebieden waar bomen ontworteld zijn en de wirwar van klimplanten verwijderd is. Anders gezegd, door Gods geweldige daad van verlossing heeft Zijn vernieuwende, levenwekkende genade een deel van de machtige bomen in ons leven vernietigd. Sommige bomen zijn gesnoeid, waardoor de groei vertraagd wordt; andere blijven onaangeroerd door de genade. Over het geheel bezien beheerst de zonde ons echter niet meer volledig.
Owen ziet de realiteit van de inwonende zonde bij mensen die in hun innerlijk begeerten koesteren die zich als wormen ophouden aan de wortel van hun gehoorzaamheid en haar van dag tot dag aanvreten en verzwakken.
Omdat het hart de arena is waarin de geestelijke strijd plaatsvindt ("deze regel dat de zonde in mij woont"), kunnen we aantonen hoe ons kennend vermogen omgaat met de zonde. In de eerste plaats denkt het verstand in algemene termen over de zonde en niet over zonde in specifieke gevallen; het gaat om het idee van slechtheid, niet om mijn eigen slechte daden. Daarom kan het verstand door dit bedrog de ernst van de zonde aan de kant schuiven. Ten tweede geniet het verstand van verborgen zonden, terwijl het tegelijkertijd op andere manieren probeert God te verheerlijken. In de derde plaats kan het verstand zó in beslag genomen worden door andere bezigheden, dat het zich vaak niet bewust is van het gevaar van de zonde; dat wil zeggen dat de zonde ons letterlijk verrast. Ten vierde zorgt de zonde ervoor dat het verstand lui, onwillig, zwak en ineffectief wordt en niet in staat is om teleurstellingen het hoofd te bieden. In dezelfde verhandeling maakt Owen de opmerking dat daar waar zij (de zonde) het minst gevoeld wordt, zij het meest krachtig is.
De verzoeking tot zonde: de voortdurende verlokking om te zondigen
De macht van het kwaad in de gelovige wordt zichtbaar in Owens analyse van het proces hoe hij in zonde kan vallen. Voor Owen is de zonde iets dat zó sterk bij het leven hoort, dat de verzoeking tot zonde het onderwerp is geworden van een verhandeling: Of Temptation: The Nature and Power of It. Dit geschrift is een uitleg van Mattheüs 26:41: "Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt." De mens mag dan ontevreden zijn over de zonde, toch wordt hij vaak blootgesteld aan verzoeking. Zolang hij niet bevreesd is voor de verzoeking, zal hij nooit de overwinning over het resultaat daarvan behalen. Owen stelt in dit verband een belangrijke vraag: "Hoe kan een mens ... weten wanneer hij in verzoeking is terechtgekomen?" Dit gebeurt wanneer begeerte en aanvechting samenvallen met gelegenheden en mogelijkheden waardoor de verleiding geprovoceerd wordt. Uiteindelijk, zegt Owen, kan iemand weten dat hij in verzoeking is gekomen wanneer hij ontdekt dat de plichten van het christelijke leven geen vreugde of bevrediging meer verschaffen.
Naast uiterlijke verzoekingen, die geregeld een vruchtbare bodem vinden waaruit zonde voortkomt, zijn er ook tijden waarin binnenin de gelovige verzoeking de kop opsteekt. Deze perioden vereisen een zorgvuldig, kritisch onderzoek.
Er zijn verschillende perioden waarin een uur van verzoeking gewoonlijk nabij is en onvermijdelijk zullen ze zich van de ziel meester maken, tenzij de ziel door Gods genade hieruit wordt bevrijd door waakzaam te zijn.
Owen noemt vier van dergelijke tijden: tijden van ongebruikelijke uiterlijke voorspoed ("voorspoed en verleiding gaan samen"), tijden van geestelijke lauwheid en perioden waarin plichten op een formele manier worden vervuld, tijden van grote geestelijke vooruitgang ("mensen houden hun ziel voor de gek door hun eigen verbeelding") en tijden waarin men op zichzelf vertrouwt, zoals toen Petrus met alle stelligheid beweerde: "Ik zal U niet verloochenen".
Het feit dat de Bijbel de gelovige waarschuwt dat voortdurende waakzaamheid geboden is, is een onomstotelijk bewijs voor de realiteit van de inwonende zonde. Voor Owen zou de bijbelse vermaning om waakzaam te blijven niet serieus zijn als de zonde niet voortdurend aanwezig zou zijn.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Re: Oprechte zondekennis
U, en nog een aantal, leggen mij nu in de mond dat ik de zonde en de zondekennis ontken. Die onzin werp ik ver van mij. Twee postings naar boven schrijf ik dat zondekennis geen voorwaarde is om tot Christus te gaan en dat je de betekenis van de zonde pas echt leert verstaan aan de voet van het kruis. Dat laatste wordt door een aantal ontkent terwijl ze tegelijkertijd de HC t/m zondag 51 citeren. Daaruit lijkt me toch duidelijk dat je de werkelijke betekenis van de zonde niet kunt verstaan zonder Christus.SecorDabar schreef:Beste ditbenik,Ditbenik schreef:Daarom moet je er ook niet over filosoferen. Met zondekennis word je niet zalig. Dat word je alleen op grond van het volbrachte werk van Christus. Daarom zet de HC bv in met de enige troost en is vervolgens met het stuk van de ellende al snel klaar.refo schreef:Neem me niet kwalijk dat ik het zeg, maar dat blijft een kwestie van smaak, volgens mij. Kennis van zonde is eigenlijk een heel abstract begrip. Daarom kun je er heerlijk over filosoferen. Wanneer en waar en hoe het 'echt' is (bij mezelf) en hoe en waar en wanneer niet (bij een ander).
Hoewel er over het stuk der ellende minder vragen zijn
dan over het stuk der verlossing en dankbaarheid,
wil dit niet zeggen dat het eerste stuk minder gewichtig zou zijn
dan de stukken over verlossing en dankbaarheid.
Het stuk der ellende is in aantal vragen wel minder,
maar niet minder gewichtig als de andere stukken.
Nu komt het over alsof u liever het stuk der ellende zag overgeslagen in de catechismus.
Dat zal toch niet de bedoeling zijn van u, denk ik.
Samengevat: zondekennis is geen voorwaarde voor het gaan tot Christus. Wat zonde werkelijk is, leer je daarna pas.
Re: Oprechte zondekennis
Ik ben even benieuwd: waar ontken ik dat? Want volgens mij ben ik de enige hier die uit zondag 51 citeert.Ditbenik schreef:Dat laatste wordt door een aantal ontkent terwijl ze tegelijkertijd de HC t/m zondag 51 citeren.
Re: Oprechte zondekennis
Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Psalm 51:3
Een waarlijk berouwvol hart ziet niets anders voor zich dan zijn zonde en de ellende in zijn binnenste. Daarom kan iemand die zelf wel raad weet en nog niet geheel en al ontledigd is deze woorden niet in ware ernst uitspreken; integendeel, hij heeft buiten de barmhartigheid Gods nog een klein beetje troost. Maar de betekenis is: o God, geen mens of schepsel kan mij helpen of troosten, zo groot is mijn ellende; mijn gebrek heeft geen betrekking op het lichamelijke of tijdelijke. Daarom, Gij Die God zijt, de Eeuwige, Die mij alleen kunt helpen, erbarm U over mij. Want zonder Uw erbarmen is alles zo verschrikkelijk en bitter. Ik smeek U niet om Uw kleine ontferming waarmee Gij U in het tijdelijke over de lichamelijke nood ontfermt, maar ontferm U naar Uw grote barmhartigheid over de nood van de ziel.
Bron: Dagboek bij de Bijbel; Een Toevlucht voor de Zijnen, Maarten Luther.
Een waarlijk berouwvol hart ziet niets anders voor zich dan zijn zonde en de ellende in zijn binnenste. Daarom kan iemand die zelf wel raad weet en nog niet geheel en al ontledigd is deze woorden niet in ware ernst uitspreken; integendeel, hij heeft buiten de barmhartigheid Gods nog een klein beetje troost. Maar de betekenis is: o God, geen mens of schepsel kan mij helpen of troosten, zo groot is mijn ellende; mijn gebrek heeft geen betrekking op het lichamelijke of tijdelijke. Daarom, Gij Die God zijt, de Eeuwige, Die mij alleen kunt helpen, erbarm U over mij. Want zonder Uw erbarmen is alles zo verschrikkelijk en bitter. Ik smeek U niet om Uw kleine ontferming waarmee Gij U in het tijdelijke over de lichamelijke nood ontfermt, maar ontferm U naar Uw grote barmhartigheid over de nood van de ziel.
Bron: Dagboek bij de Bijbel; Een Toevlucht voor de Zijnen, Maarten Luther.
Re: Oprechte zondekennis
Ik ben nog steeds benieuwd, Dbi.Tiberius schreef:Ik ben even benieuwd: waar ontken ik dat? Want volgens mij ben ik de enige hier die uit zondag 51 citeert.Ditbenik schreef:Dat laatste wordt door een aantal ontkent terwijl ze tegelijkertijd de HC t/m zondag 51 citeren.
Re: Oprechte zondekennis
Kun je dit wel met Luther eens zijn, Alias? Een waarlijk berouwvol hart, legt dat niet te veel vermogens in de mens? Dat hebben wij van nature niet hoor. Dat is genade.alias schreef:Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Psalm 51:3
Een waarlijk berouwvol hart ziet niets anders voor zich dan zijn zonde en de ellende in zijn binnenste. Daarom kan iemand die zelf wel raad weet en nog niet geheel en al ontledigd is deze woorden niet in ware ernst uitspreken; integendeel, hij heeft buiten de barmhartigheid Gods nog een klein beetje troost. Maar de betekenis is: o God, geen mens of schepsel kan mij helpen of troosten, zo groot is mijn ellende; mijn gebrek heeft geen betrekking op het lichamelijke of tijdelijke. Daarom, Gij Die God zijt, de Eeuwige, Die mij alleen kunt helpen, erbarm U over mij. Want zonder Uw erbarmen is alles zo verschrikkelijk en bitter. Ik smeek U niet om Uw kleine ontferming waarmee Gij U in het tijdelijke over de lichamelijke nood ontfermt, maar ontferm U naar Uw grote barmhartigheid over de nood van de ziel.
Bron: Dagboek bij de Bijbel; Een Toevlucht voor de Zijnen, Maarten Luther.
- maassluisje
- Berichten: 31
- Lid geworden op: 09 apr 2012, 13:44
Re: Oprechte zondekennis
Ik vraag me wel eens af, waar jullie kennis allemaal vandaan komt. Heb je het ervaren, het je het doorleefd? Of is het je geleerd, dat het zo moet zijn? Ik weet dat ik een zondig mens ben, dat leg ik bij de Heere neer. Verder heb ik niets te verliezen, ik heb geen huis, geen werk, nauwelijks inkomsten, ik leef van dag tot dag.
Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft.
Dank u.
Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft.
Dank u.
Re: Oprechte zondekennis
Zo zou het misschien wel moeten zijnmaassluisje schreef:Ik vraag me wel eens af, waar jullie kennis allemaal vandaan komt. Heb je het ervaren, het je het doorleefd? Of is het je geleerd, dat het zo moet zijn? Ik weet dat ik een zondig mens ben, dat leg ik bij de Heere neer. Verder heb ik niets te verliezen, ik heb geen huis, geen werk, nauwelijks inkomsten, ik leef van dag tot dag.
Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft.
Dank u.

Als er schaduw is, dan moet er ook licht zijn ~ Spurgeon
Re: Oprechte zondekennis
Ik heb oude christenen gekend, die zó doorkneed waren in de leer der vaderen, en vele kinderen Gods hadden gehoord... zodat ze het soms niet wisten.... Is het door God geleerd, of heb ik het mezelf geleerd door de kennis opgedaan uit de preken, goede boeken etc. In dat geval moet je de mensen maar eems achterop kijken: Het leven openbaart het leven of het oipenbaart de dood. Sommigen gingen voor zichzelf in het donker over de wereld. Hadden veel hoogachting voor het volk, maar durfden van zichzelf niets goeds te denken. Toch... die mensen liepen met een lantaarn op hun rug. Ze verspreiden licht, hoewel ze voor zichzelf meer in het donker liepen. De Bijbel spoort ons ook aan on op te letten: Het einde van die man zal vrede zijn. Zie naar de oprechten, let op de vrome! Verschillende mensen die hier een nauw leven hadden, mochten een ruime ingang vinden in het Koninkrijk dat voor hen was geopend.maassluisje schreef:Ik vraag me wel eens af, waar jullie kennis allemaal vandaan komt. Heb je het ervaren, het je het doorleefd? Of is het je geleerd, dat het zo moet zijn? Ik weet dat ik een zondig mens ben, dat leg ik bij de Heere neer. Verder heb ik niets te verliezen, ik heb geen huis, geen werk, nauwelijks inkomsten, ik leef van dag tot dag.
Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft.
Dank u.
Maar ondertussen is en blijft het voor mij en iedereen: Onderzoekt uzelf nauw, je zeer nauw... Want we hebben zo'n bedriegelijk hart. En als we niet overal afgestoten worden zijn we nog geneigd om gronden te zoeken buiten de Ene Grond.
© -DIA- 33.630 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
- SecorDabar
- Berichten: 1541
- Lid geworden op: 14 okt 2011, 16:18
Re: Oprechte zondekennis
Beste Maassluisje,maassluisje schreef:Ik vraag me wel eens af, waar jullie kennis allemaal vandaan komt. Heb je het ervaren, het je het doorleefd? Of is het je geleerd, dat het zo moet zijn? Ik weet dat ik een zondig mens ben, dat leg ik bij de Heere neer. Verder heb ik niets te verliezen, ik heb geen huis, geen werk, nauwelijks inkomsten, ik leef van dag tot dag.
Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft.
Dank u.
U schreef: ik heb geen huis, geen werk, nauwelijks inkomsten.
Vraagje: u heeft nog wel geld voor een computer en internet, anders schreef u niet hier op refoforum.
Hoe komt dat ? en is dat wel verstandig ?
Secor Dabar = Gedenkt het Woord (Psalm 119:49)
Al kunnen wij niets doen zonder de Geest,
toch zal de Geest niets doen zonder het Woord.
(Ds. Ebenezer Erskine)
Al kunnen wij niets doen zonder de Geest,
toch zal de Geest niets doen zonder het Woord.
(Ds. Ebenezer Erskine)
Re: Oprechte zondekennis
Ik was aan het zoeken naar een geschikt topic, en dacht dat het hier misschien wel zou passen.
Vanavond las ik in het boekje van ds. A. Elshout, Een helpende hand, een prachtig stuk (aan de hand van een praktijk voorbeeld) over verscheidenheid van Gods werk, en de worsteling die er kan zijn rond de vraag of ik wel oprechte zondekennis heb.
Vanavond las ik in het boekje van ds. A. Elshout, Een helpende hand, een prachtig stuk (aan de hand van een praktijk voorbeeld) over verscheidenheid van Gods werk, en de worsteling die er kan zijn rond de vraag of ik wel oprechte zondekennis heb.
Ds. A. Elshout schreef: Het kan zijn nut hebben de levensbeschrijving van bepaalde vromen te lezen. Het is velen tot zegen geweest. Helaas moet ook van ,,bekeringsgeschiedenissen” gezegd worden, dat het al geen goud is wat blinkt. Een kenmerk van het ware en betrouwbare in dit soort geschriften is, dat de daarin beschreven ervaringen moeten zijn voortgevloeid uit toepassingen van de Heilige Schrift. .. de ,,bevindingen” moeten in wezen terug te vinden zijn in de Heilige Schrift.. . en dus gedekt zijn door de Heilige Schrift.
De echte ,,bevinding” is het functioneren van Christus in de christenen (Prof. Wisse).
Al wat daarvan afwijkt mist het stempel van het werk des Heiligen Geestes. Het kritiekloos slikken en laten slikken (vooral door kinderen en psychisch-zwakken of zieken) van hetgeen als stichtelijke lectuur in deze op de markt is verschenen, heeft al heel wat onheil teweeggebracht..
De naam van een ,,goede” uitgever is op zichzelf nog geen garantie dat het boek of boekje goed van inhoud is.
Geef nooit een boek aan iemand voordat u het zelf ge.. lezen en aan de Heilige Schrift getoetst hebt. Bedenk ook altijd, dat niet alles beschreven werd, wat werd doorleefd. Wijlen Ds. van Oordt (overl. 1942) zei er eens van: ,,Het meeste staat er niet in”. Ik heb de indruk, dat in heel wat levensbeschrijvingen de zaken rooskleuriger voorgesteld zijn dan ze in werkelijkheid waren. Trouwens, wie zal alles op papier kunnen of durven zetten wat er in de nachten van geestelijke beproevingen en in de diepten van geestelijke verachtering gebeurde? Het maken van al te ideale voorstellingen van vromen en hun ervaringen is reeds vaak een belangrijke factor geweest bij het ontstaan en voortbestaan van geestes-depressies. Ook het zich afmeten naar trap en mate van het inleven van het ,,zondaar-voor-God” worden.., van het beleven van verlossing door Christus Bloed en Geest.., van de beoefening der dankbaarheid voor verkregen verlossingen heeft al heel wat onheil gesticht.
Tussen hoe het zou ,,moeten” zijn en hoe het was en is, is een groot verschil.
Ook zijn Gods leidingen zeer verschillend.
Iemand heeft eens gezegd: ,,God kopieert nooit”. In de veelheid van onderscheid, zowel als in de eenheid van het geheel, blijkt de veelkleurige wijsheid des Heeren uit, Die al Zijn uitverkorenen leidt langs wegen, die nooit tot het einde toe uitgevonden zijn. Ook omdat elk mens anders is, ook na de bekering, zal er altijd verscheidenheid blijven in de ervaringen. Het is aan de wijsheid des Heeren te danken, dat Hij de bijbelschrijvers zo geïnspireerd heeft, dat aan de verscheidenheid van Zijn leidingen met mensen, ruime bekendheid is gegeven. Het is menselijke dwaasheid (een vrucht van ons als-God-willen-zijn) wanneer wij aan die verscheidenheid gaan tornen, door eigen of andere ideeën en leidingen model te stellen. Dat zijn openbaringen van de ,,oude” mens, die zich o zo graag hult in een zodanig pakje, dat hij voor de ,,nieuwe” mens wordt gehouden.
Er is hemels licht voor nodig om dat zowel hij zichzelf als bij anderen te leren zien. Dat dient met Gods hulp bestreden te worden.
Door het model stellen voor zichzelf en voor anderen van wat enkelen hebben doormaakt, kan men zichzelf en anderen veel leed berokkenen, wat de Heere niet oplegt. Wanneer we tot begeleiding van mensen in het algemeen en tot lijdensbegeleiding in het bijzonder geroepen worden, dienen we het bovenstaande in gedachtenis te houden, opdat wij onwetend en ongewild niet zullen behoren tot hen, die bedroeven degenen, die God niet wil dat bedroefd zullen worden.
Aan de hand van een praktijkgeval uit een vorige gemeente wil ik illustreren wat ik bedoel.
Op een zaterdagavond meldde zich een nog jong iemand bij mij. De volgende dag zou het Heilig Avondmaal bediend worden. De zondag daarvoor had ik een voorbereidingspredikatie gehouden naar aanleiding van Ruth 1 : 19a: ,,Alzo gingen die beiden”. Ik sprak over ,,De kerk des Heeren op weg”. Naomi en Ruth waren samen op weg naar Bethlehem, het broodhuis, om als onwaardigen, maar hongerigen brood uit ‘s Heeren hand te mogen eten. Naomi, het geoefende kind des Heeren en Ruth bevonden zich samen op Israëlitisch grondgebied, Naomi als een geborene in Israël, Ruth als een vreemde. De door Gods genade voor Moabs grens met Israël bearbeide jonge vrouw, de door Gods voorzienigheid aan de grens beproefde jonge vrouw en de door Gods Kracht over de grens geleide jonge vrouw ging zij aan zij met de bejaarde Naomi op de weg ter zaligheid.
Het gesprokene van die morgen had die jonge man bijzonder aangesproken. Er hadden zich nog niet zo lang geleden in het leven van de bewuste persoon grote veranderingen voltrokken. Het gaf de waarnemers daarvan enige hoop, dat de Heere een goed werk in de betrokkene begonnen was. Die persoon vertelde, dat hetgeen zich in Ruth’s leven voltrokken had zo’n grote overeenstemming had met hetgeen in zijn eigen leven was omgegaan. Hij was belijdend lid der gemeente. Hij had nog nimmer aan het Avondmaal des Heeren aangezeten. In de week van voorbereiding, waarin hij zich ernstig voor het Aangezicht des Heeren onderzocht of ook hij een van de Heere genodigde was om met de vromen ‘s Heeren dood te verkondigen, verkeerde hij in grote strijd. Er was wel begeerte, maar geen vrijmoedigheid. Er was wel een grote verandering gekomen in zijn leven, maar... was het Gods werk of was het zijn eigen werk... was het maar nabijkomend werk of was het waar werk. Hij kwam er niet uit. Terwijl hij al worstelend om hemels licht aan ‘s Heeren troon bedelde om een antwoord van de Hartenkenner en Nierenproever, kwam hem een gedeelte van ‘s Heeren Woord voor de aandacht, wat hem met grote verwondering vervulde. Het waren de woorden uit Jeremia 31 : 3: ,,Ik heb U liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik U getrokken met goedertierenheid”.
De jongeman vertelde mij, dat hij enige tijd sprakeloos op zijn knieën vertoefde. Het was zo groot, dat het hem geheel overweldigde, dat de Heere naar zo’n dode hond had willen omzien, ja, zo’n groot beest zelfs had liefgehad met een eeuwige liefde. Maar. .. na enige tijd begon hij te redeneren. Dat kon toch eigenlijk niet waar zijn, dat de Heere ook hem had liefgehad, nog liefhad en voor eeuwig lief zou hebben.
Waarom dacht hij dat?
Nu kom ik tot de kernoorzaak, waarom ik U deze geschiedenis mededeel.
De betrokkene vertelde mij, (en hij vroeg mij of hij zich daarin niet bedroog) dat hij het navolgende tot de Heere gezegd had. Hij zeide:: ,,Heere, ik durf dat niet te geloven, dat u mij liefhad, liefhebt en lief zult hebben.
dat hetgeen zich in mijn leven heeft voorgedaan vrucht van Uw trekking is geweest, want... (en nu komt het kardinale punt) ik ken niet die grote angsten en vrezen, waarvan ik gehoord en gelezen heb uit het leven van Uw kinderen”.
En wat gebeurde er? Opnieuw kwamen dezelfde woorden uit Jer. 31 3 voor de aandacht en die keer werd zijn aandacht in het bijzonder bepaald bij het laatste gedeelte van die tekst: daarom heb ik u getrokken MET GOEDERTIERENHEID. De jongeman zei tot mij:
,,Het was alsof de Heere tot mij sprak, dat ik hetgeen in mij was omgegaan niet moest verdenken omdat het niet met grote angsten en hevige benauwdheden gepaard ging. Integendeel. De wijze waarop zich de vernieuwing van mijn leven had voltrokken, was in overeenstemming met Gods’s eigen Woord, ja, zelfs met de leiding van Gods kind en knecht: Jeremia!! Getrokken . . . met goedertierenheid!! Wat een wonder!! Ik had anders verdiend!” U zult wellicht kunnen begrijpen, wie er die avond de leerling en wie de leraar was, . . . dat hij niet de enige was, die zich verwonderde. Maar.., er kwam nog meer. In de daarop volgende dagen voor de zondag besteedde hij zijn vrije tijd met het lezen van het (prachtige) boek van Petrus Immens: De godvruchtige avondmaalganger.
Daarin las hij tot zijn verwondering en blijdschap in de vierde verhandeling onder andere dit: ,,Leer toch onderscheidelijk acht geven op de wegen Gods. God leidt al Zijn kinderen niet op dezelfde wijze. De één wordt door een bitter Mara, en de ander door een liefelijk Elim naar Kanaân geleid. Heeft God u op een zachte wijze tot Jezus geleid, dank Hem er voor. Het is immers veel aangenamer, zo liefelijk gelokt te worden, dan met zoveel naarheid en beroering.” De jongeman had dat gedeelte er zo maar niet eens even uitgehaald naar zijn believen, neen, het bevestigde het onderwijs dat hij tevoren van de Heere Zelf ontvangen had.Dat opende voor hem de weg tot de avondmaalsdis. Toch stond hij op zaterdagavond voor mij. Hij was zo bang zich te bedriegen . . . zo bevreesd zich een oordeel te eten en te drinken. Er was al weer zo veel tegenop gekomen. Na hem gezegd te hebben, dat wanneer de Heere hem vrijheid gegeven had om toe te gaan dat ik hem niet zou durven buitensluiten, ging hij heen. De volgende morgen werd hij, naar zijn eigen getuigenis, als het ware aan de Tafel des Heeren gebracht, niemand ziende dan de HEERE alleen. Het werd een onvergetelijke dag voor hem, voor mij en anderen.
Toets uzelf en anderen NOOIT aan het bijzondere in een andermans leven. Dat voorkomt lijden.
Niet het bijzondere, maar het ondervondene dat naar de eenvoud van de Heilige Schrift is, is kenmerk van het ware.
Ds. A. Elshout, Een helpende hand, blz 96-102