http://www.refdag.nl/opinie/toegespitst ... n_1_625231
De motieven voor de prediking van het gericht.
De wijze waarop deze prediknig moet gebeuren.Er zijn verschillende motieven waarom de notie van het gericht regelmatig in de prediking aan de orde moet komen. Ik noem de belangrijkste. In de eerste plaats neemt deze notie een vaste plaats in in de prediking van de Heere Jezus en de apostelen.
Ruim dertig jaar geleden verscheen een klein, maar inhoudrijk geschrift van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse nieuwtestamenticus prof. dr. L. Floor. Het heeft de titel ”Het gericht van God volgens het Nieuwe Testament” (Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1979). De hoofdstelling van dit boekje is dat het gericht van God een vast bestanddeel uitmaakt van het Evangelie dat aan alle volken verkondigd moet worden. Het is zelfs zo dat we nergens in de gehele Bijbel zo veel horen over de ernst van het gericht en van de eeuwige rampzaligheid als juist in de woorden van de Heere Jezus Zelf. Zover ik kan beoordelen is het rondom dit geschrift van prof. Floor opmerkelijk stil gebleven. Vindt zijn weloverwogen, Bijbelse pleidooi onder de druk van een sterk ‘hoordergerichte’ prediking soms te weinig gehoor?
Het tweede motief hangt nauw samen met de eerste notie. Als de prediking van het gericht een onmisbaar bestanddeel is van de nieuwtestamentische prediking, dient zij ook nu nog in de zondagse preken regelmatig aan de orde te komen. Het is een goed reformatorisch beginsel dat het Woord alléén verkondigd dient te worden, maar dat betekent ook dat het Woord gehéél verkondigd dient te worden (vgl. onder andere Hand. 20:26 vv.).
„Er mag niet eenzijdig, naar eigen keuze met het Woord worden omgegaan. Evenmin mogen de smaak van een bepaalde groepering of bepaalde wensen van de gemeente deze keuze bepalen. Het Woord spreekt veelzijdig, en tot deze veelzijdigheid behoort ook het spreken over het gericht dat ons allen individueel eens raakt. En dat gericht is niet alleen toekomstig. Het is ook nu in de wereld en onder de mensen aanwezig (Rom. 1:18 vv.) Het gaat ook door onze ziel als wij beseffen wat het is zondaar voor God te zijn. Het zal er zijn in ons sterven alsook in het einde aller dingen, wanneer het verborgene in het licht gesteld zal worden.” (W. Kremer)
Hoe moet er over het gericht gepreekt worden? Ik noem vier aspecten. In de eerste plaats dient deze prediking doorgloeid te zijn van een diepe ernst en bewogenheid. Zo heeft ook de Heere Jezus het gericht ter sprake gebracht over de onboetvaardige steden in Galilea en over Jeruzalem (vgl. Luk. 10:13 vv.; 13:34; 19:41 vv.). De boodschap van het gericht heeft op zichzelf genomen niets aantrekkelijks. Laat zij dan ook op een wijze vertolkt en verkondigd worden die bij haar karakter past.
Hiermee hangt samen dat de boodschap ook sober onder woorden gebracht dient te worden. Het zou niet moeilijk zijn om uit de geschiedenis van de prediking een aantal voorbeelden op te sommen van predikers die zich hier onvoldoende aan gehouden hebben. Te denken valt aan boetepredikers uit de late middeleeuwen of sommige opwekkingspredikers uit Amerika. Zij konden het gericht van God en de realiteit van de hel in felle kleuren schilderen. Dat bewerkte soms bepaalde vormen van verslagenheid en ontroering, maar beantwoordde niet aan de sobere ernst waarmee de Bijbel over deze dingen spreekt. Het effect van deze prediking was dan ook niet altijd wat de predikers beoogden.
Verder kan de prediking van het gericht nooit doel in zichzelf zijn. Zij zal altijd zoeken te overtuigen van de ernst van het verloren zijn en het verloren gaan, en daarom staan in het kader van een oproep tot bekering.
Bijzonder duidelijk komt dat uit in 2 Korinthe 5. Paulus spreekt daar eerst in grote ernst over de realiteit van Gods gericht: „Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” (vs. 10). Daarna volgen bewogen uitspraken en oproepen als: „Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof” (…); „Want de liefde van Christus dringt ons” (…); „Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: „Laat u met God verzoenen.”” (vs. 11, 14 en 20).
Ten slotte mag ook de troost van het gericht in de prediking niet ontbreken. Wie door het geloof verenigd mag zijn met Christus en Zijn weldaden, komt niet in het gericht. Het brengt volkomen rechtvaardiging, die voert naar de triomf met Christus. Daarbij is de christen voor altijd van al zijn vijanden verlost (zie onder andere vraag en antwoord 52 van de Heidelbergse Catechismus en artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis). Genade blijkt oneindig veel meer te zijn dan het welverdiende oordeel! Dat leidt tot eeuwige aanbidding van het onverdiende heil van God in Christus.