memento schreef:Vragensteller: Met je spreken over een geloof in een onbekende God, en het loskoppelen van het geloof van Christus, leer je iets anders dan de oudvaders en reformatoren. Het toe-eigenen wat God in het evangelie belooft door de bezegeling der Heilige Geest, behoort bij hen tot het wezen van het geloof. Elk geloof wat dat niet doet, is geen waar geloof te noemen.
Nogmaals: Ik zeg niet dat het geloof ENKEL en ALLEEN gaat om de toe-eigening van de beloften van het evangelie. Maar wel dat het zonder dat geen waar geloof is.
Zolang met het nog zonder Christus' weldaden in de schuldvergeving doen kan, is men nog buiten Hem, en buiten de vergeving in Hem. De Schrift is daar zeer duidelijk in, en de reformatoren ook trouwens. Zonder rechtvaardiging geen zaligheid en geen vrede met God. Men beproeve zich nauw: Wie deze rechtvaardiging nog niet kent, laat hij zich bekeren en tot Christus wenden, eer het te laat is!
@ Memento: voor alle duidelijkheid, ik was niet degene die de “liefde tot een onbekende God” erbij haalde. Ik probeerde, naar GJ toe, de uitdrukking te verduidelijken, zoals die in de praktijk gebezigd wordt. Meer niet. Ik zou hem zelf ook niet zo gauw gebruiken, maar ik kan me voorstellen dat mensen dat wel doen. Liefde staat in Gal. 5 bij de werken van de Geest genoemd, niet bij de werken van het vlees. Men kan zich vergissen in zijn gevoel van liefde, vandaar het citaat daarover van Calvijn dat ik zaterdag naar jou postte.
Zoals ik meermalen heb aangegeven, is het geloof nooit los te koppelen van (de Geest van) Christus. Het toe-eigenen behoort idd tot het wezen van het geloof. Vandaar dat dat ook zeker zal gebeuren bij een waar geloof (daarom spreekt Jezus mensen al zalig op basis van het verzadigd zullen worden). Ik zeg alleen dat je niet alles tegelijkertijd ziet en dat je daarom de eerste beginselen niet moet weggooien. Jij moet geen algemene stellingen doen over reformatoren en oudvaders, als je m`n citaten niet (leest en) weerlegt. Zeker niet, als ik het tegenovergestelde heb aangetoond.
Wbt je 2e alinea: hoe duid je het doopformulier, dat de “Heilige Geest ons toe-eigent, hetgeen wij in Christus hebben”?
@ GJ: je stelt iets anders dan ik schreef. Lees eerst de citaten nog eens rustig over, en bevraag me daar maar op. Anders ga ik mezelf steeds herhalen, dat lijkt me niet zo nuttig. Ik heb duidelijk gesteld, dat het object van het geloof Gods barmhartigheid in Christus is. Dit is volkomen in de lijn van Calvijn, zie de citaten van zaterdag.
@ Huisman, jij zou er goed aan doen eerst eens hoofdstuk 31 van Brakel te lezen, voordat je citeert uit hoofdstuk 32. Hier deel I, p. 756.
Als iemand aan mij vraagt, waaraan hij het eerste begin van zijn wedergeboorte kan kennen, antwoord ik: aan de eerste daad van het geloof. Als men verder vraagt, wanneer de eerste daad van het geloof beoefent en of men de tijd daarvan niet moet of kan weten, antwoord ik: men hoeft die tijd niet te weten en men kan die ook niet zeker weten. Stelt men het begin bij de eerste krachtige overtuiging, dan rekent men te vroeg, want naar alle waarschijnlijkheid had men toen het geloof nog niet. Stelt men het begin bij de eerste daad van het geloof die men met bewustheid en bijzondere hartelijkheid deed, dan rekent men te laat, want naar alle waarschijnlijkheid had men het geloof al eerder.
Hij gaat verder met te zeggen dat het niet nodig is het uur van je wedergeboorte te weten, als je maar op goede gronden uit het Woord Gods en uit goede kennis van je hart en daden kunt besluiten dat je gelooft en wedergeboren bent.
Iets dergelijks schrijft ook Flavel in
The method of Grace (p. 119):
de eerste daden van het geloof zijn vergezeld van veel donkerheid en verwarring, maar tegelijkertijd is er licht voldoende voor de ziel om haar zonden en haar gevaarvolle toestand te doen zien en ook de noodzakelijkheid van Christus.
Dat ik tot (vermeende) misinterpraties van jouw standpunt kwam, moet je wijten aan je merkwaardige ‘exegese’ van Ez. 37. Waar je kennelijk over het hoofd hebt gezien, dat de Geest de ene keer met een hoofdletter staat en de andere keer met een kleine letter en de primaire betekenis van deze profetie in vers 11 (en de bijbehorende ktt) wordt gegeven. Ik heb dit verder niet meer nagelezen bij Calvijn, maar als jij jouw interpretatie wilt blijven verdedigen, onderbouw die dan maar met Calvijn.