Dit vind ik inderdaad verbondsexcluvisme. Al vind jij dat geen prettig woord, het omschrijft precies waar het om gaat: ongelovige kinderen van gelovige ouders zouden in een andere verhouding tot God staan dan ongelovigen die niet in een christelijk gezin geboren zijn. Ik vind daar in het NT geen grond voor. Wél is hun verantwoordelijkheid vele malen groter. Je zou kunnen zeggen dat ze het verbond gebroken hebben, maar nu ik dit opschrijf, betwijfel ik zelfs of je dát zeggen kunt*. De beloften, die in het OT exclusief voor Israël waren, zijn nu ‘universeel’, dat wil zeggen voor iedereen die ze hoort (en de bedoeling is dát iedereen ze zal horen, ‘alle creaturen’). Ze zijn niet ánders voor een buitenkerkelijke dan voor iemand die in een christelijk gezin is opgegroeid. “Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen er de Heere uw God toe roepen zal.”Geka schreef:Maar de kinderen horen bij de gemeente op grond van Gods verbondsbelofte aan hun (gelovige) ouders, zie Gen. 17:7. Dat wil zeggen: ze worden door hun geboorte geplaatst in een verbondsverhouding met de HEERE. De HEERE zegt tot hen: Ik heb u getrouwd (Jer. 3).
Dat wil zeggen: De HEERE spreekt hen aan, als staande in een verbondsrelatie tot Hem.
Dat zegt God niet tegen degenen die op een evangelisatiepost voor het eerst met het Woord in aanraking komen, ook al komt de aanbieding van genade en de oproep tot geloof en bekering tot hen. Maar het leven onder Gods verbondsbeloften is een (nog) groter voorrecht.
Op een evangelisatiepost worden mensen geroepen tot een verbondsverhouding tot de HEERE, in de weg van geloof en bekering. Wie als kind van gelovige ouders geboren wordt, wordt geboren in een verbondsverhouding tot de HEERE. Onder Zijn belofte en eis.
Het verbond is, volgens onze belijdenis, de manier waarop God mensen zaligmaakt. Zie bijv. DL II, verw. der dwalingen 4. Daarin wordt de dwaling verworpen van hen die leren: “Dat het nieuwe verbond der genade dat God de Vader, door tussenkomst van de dood van Christus, met de mensen gemaakt heeft, niet daarin bestaat, dat wij door het geloof, voor zoveel het de verdienste van Christus aanneemt, voor God gerechtvaardigd en zalig gemaakt worden…” Maak je hier een positieve zin van, dan lees je dus “dat het verbond der genade daarin bestaat dat wij door het geloof, voor zoveel het de verdienste van Christus aanneemt, voor God gerechtvaardigd en zalig gemaakt worden”.Geka schreef:Het verbond is niet alleen de aanbieding van de beloften en eis van geloof en bekering voor alle gedoopten (dat ook), maar het verbond zelf is (daarnaast) ook de vaste garantie dat de beloften vervuld zullen worden. De diepste kern van het verbond is de gemeenschap tussen God en Zijn gelovigen, in en door de gemeenschap met Christus. En daar ligt de relatie tussen de diepste kern van Gods genadeverbond en Gods verkiezend welbehagen.
Dát is het verbond der genade. Meer moeten we er niet van willen maken, minder ook niet. Wie in dit verbond zijn opgenomen, zijn de gelovigen, de zaligen. En ja, daar horen de kinderen óók bij: zolang ze nog niet voor zichzelf kunnen geloven. Maar als ze tot de jaren des onderscheids gekomen zijn, dan hebben zij evenmin als welke andere ongelovige, deel aan het verbond der genade. Dat was in het oude Israël zo, dat is in het NT Israël óók zo. Het wezen van het genadeverbond is door alle bedelingen heen hetzelfde gebleven. Dat de bediening van het verbond in het OT Israël de vorm had van een nationaal verbond (er zijn diverse nationale verbondssluitingen geweest), doet daaraan niet af of toe (zie acta Generale Synode GG 1986: “Deze vorm, die een schaduw was, werd dan verbroken; nimmer het wezen!”)
En dat zou dus niet gelden voor een niet-gedoopte? Die zou dan andere beloften hebben om op te pleiten? Dat geloof je toch zelf niet? Voor een ieder tot wie het Evangelie komt, geldt dat hij daarin en daarin alleen grond heeft om te rusten op de volbrachte offerande van Jezus Christus, die gekomen is om zalig te maken een ieder die in Hem gelooft.Geka schreef:Een van zonde overtuigde zondaar, die heerlijkheid ziet in Gods beloften van genade in Christus zal zich niet benoemen als een gelovige. Maar zal zich afvragen:
Mag ik daarop pleiten? Mag ik daarnaar vluchten?
En de enige grond om dat te mogen doen is de aanbieding van Gods beloften, die betekend en verzegeld zijn in de doop. En juist daarom zijn al die oproepen om te vluchten en te pleiten wel degelijk van het allergrootste belang. Het laat horen dat de poort van Gods genade in Christus Jezus openstaat, voor de ellendigste van de zondaren.
Inderdaad, maar er was voor het afkerige Israël als geheel nog een nieuwe toekomst te verwachten, waar de gelovigen al – zij het van verre – deel aan hadden. Het is verwarrend om je op deze beloften te beroepen om daarmee het bestaan van de NT gemeente te funderen, want die leeft namelijk in een ander tijdsgewricht. Dat is wat ik bedoel te zeggen.Geka schreef:Ook voor elke Israeliet in het OT gold (heilsordelijk): Wie Gods aangeboden beloften in ongeloof verwerpt en zich niet bekeert, gaat voor eeuwig verloren. Voor zulke Israelieten kwam/komt er echt geen nieuwe welaangename tijd meer.
Dat geldt Israel in het OT, en het geldt eveneens allen in de gemeente van het NT.
* Om in de beeldspraak van prof. Van Bruggen te blijven: Ze waren ingeschreven op het paspoort van hun (gelovige) ouders, maar wat als deze inschrijving verlopen is? Is er dan sprake van een verbondsbreuk of hebben deze kinderen nooit tot het verbond gehoord? In de diepste zin van het woord in elk geval niet.