Ik had in voorgaande post beloofd wat te scannen. Belofte maakt schuld.
Hier twee citaten van onderwerpen die hier ook vaak onderwerp van discussie / bespreking zijn.
Er zou veel meer te citeren zijn. Het boek staat vol met onderwerpen die bij heel veel mensen vaak zoveel vragen oproepen. Ds Vreugdenhil gaat heel pastoraal met deze vragen om.
Hier een stukje uit het hoofsdstuk dat handeld over bevindelijke prediking :
Ds CG Vreugdenhil schreef:
Ontdekkende prediking
Bevindelijke prediking heeft een ontdekkende en ontmaskerende werking. Dat betekent niet in de eerste plaats dat de dominee gaat zeggen wat er allemaal gebeurt als een mens ontdekt wordt. Het betekent dat de prediking zelf ontdekkend is. Dat wil zeggen dat de Heilige Geest door middel van de prediking de hatelijkheid van jouw en mijn zonde blootlegt. En bij wie doet de Heere dat? Zal Hij dat ontdekkende werk verrichten bij ‘ontdekte zondaren’ of bij mensen die nog niet aan hun zonden ontdekt zijn? Uiteraard dient het bij beiden te gebeuren, maar ik durf te zeggen dat de ‘niet-ontdekte’ zondaren deze werking van het Woord het meest nodig hebben. Boetvaardige zondaren kennen al iets van die ontmaskerende werking van het Woord.
De Heere zoekt de verlorenen en niet in de eerste plaats mensen die hun verlorenheid al kennen. Zo wordt niemand uitgesloten, want je hoeft niets te hebben als je onder het Woord komt om erdoor te worden aangesproken. Waar Christus tot ons komt in de betoning van Geest en kracht door het Woord, daar brengt Hij alles mee. Ook de levendmakende Geest, Die jou ontdekt aan jouw zonde en jouw ongeloof.
Het is dus niet de bedoeling dat de prediker zijn boodschap telkens angstvallig adresseert, zo op de manier van: dit is alleen voor die en die bedoeld. Het Evangelie is gericht tot alle zondaren. Als alleen de ontdekte en de boetvaardige zondaars worden toegesproken, wordt er niet gepreekt. Dan is geen sprake van verkondiging maar van een stichtelijke verhandeling. Prediking is zoals we al zagen bediening van Gods Woord. En dat Woord gaat echt niet opzij voor mensen die nog niet ontdekt of nog niet boetvaardig zijn. Het is de Heere Zelf Die door Zijn Woord zondaren wil ontmoeten. Er liggen zodoende geen voorwaarden waaraan wij eerst zouden moeten voldoen. Gods dienaren moeten Christus verkondigen.
Het is de Geest die door dat Woord, waarin Christus centraal staat, verloren zondaren zoekt. De Geest overtuigt van het levensgevaar van de zonde en de schuld voor God. Hij laat zien hoe de zonde als het ware een strop om onze hals is. Daar kun je niet over discussiëren. Zonden zijn even gevaarlijk als een strop en bedenk tevens dat die strop ieder moment kan worden aangehaald. Wie onverzoend sterft, gaat verloren. Geloof je dat? Hier past geen dogmatisch betoog of een kille beschouwing. Verloren gaan is vreselijk. Over het ontzagwekkende van verloren gaan, vertelt de grote opwekkingsprediker Charles Haddon Spurgeon in een van zijn boeken. Spurgeon vertelt dat een Hooglander een Engelsman zag wegzinken in een moeras. De drenkeling schreeuwde: ‘Help me toch! Hoe kom ik hieruit?’ Rustig antwoordde de Hooglander: ‘Ik denk dat u dat wel nooit zal gelukken.’ En hij liep weg. Onvoorstelbaar!
En toch, soms wordt er in dergelijke trant ook over de doodsstaat en de onmacht van de mens gesproken en gepreekt. Het komt voor de hoorders afstandelijk en leerstellig over. Of erger nog, het kan hen zelfs van hun plicht en verantwoordelijkheid ontslaan waardoor zij zich in het geheel niet schuldig gaan voelen. Zo bereikt men het tegenovergestelde van wat men wil bereiken. De bedoeling is goed, maar de manier waarop men het wil bereiken niet. Wat heeft het dus voor zin als een dienstknecht van Christus twintig minuten lang preekt ‘over’ de ellende en hoe nodig het is dat we onze ellende leren kennen? De hoorders worden op deze manier niet in hun bestaan geraakt. Natuurlijk staat buiten kijf dat ellende- kennis noodzakelijk is. Dat is helemaal waar! Maar: hoe ontstaat deze ellendekennis? Dat is de kwestie. Het gaat erom dat de dienaar door de genade en de zalving van de Heilige Geest het Woord van God zodanig preekt, dat zijn hoorders door dat Woord voor het eerst of opnieuw aan hun ellende worden ontdekt. Het gaat er ook om dat zij vanuit die ontdekking vluchten tot Christus, de Zalig- maker van zondaren. Anders gezegd: de ‘ellende’ kan niet verkondigd worden. Wet en Evangelie echter kunnen wel verkondigd worden en juist in die concrete verkondiging werkt God Zijn welbehagen uit.
Dode zondaren moeten concreet in de spiegel van de wet zien wie zij zijn voor God. De Geest opent zo hun ogen onder de verkondiging van het Woord. Ze moeten worden opgeroepen om hun zonden te belijden, te haten en te laten, Op deze wijze zal de rechte Bijbelse prediking de zonde niet bemantelen, maar juist ontmantelen en blootleggen. Herken je dit ook in jouw leven? Het Woord sprak je aan en je kwam opeens onder vier ogen met God. Je zag jezelf in het licht van Gods heiligheid en Christus’ zondaarsliefde. Je hart brak en je besefte hoe schuldig je stond tegenover de Heere. Je werd intens bedroefd omdat je zag dat je tegen een ‘goeddoend God’ gezondigd had. Juist vanuit de liefde tot God werd de zonde je bitter. En zo kwam er plaats in je leven voor het priesterlijk borg- werk van Christus. Hij, de hoofdpersoon in de prediking, werd je dierbaar. Je hele hart ging naar Hem uit. En je vond geen rust voor je het mocht zeggen: ik heb voor al mijn zonden een Middelaar gevonden.
Beschrijving van kenmerken als controlepost?
Misschien vraagt iemand zich af of deze vorm van geloofsbeleving vanuit de ontdekkende prediking, die zo breed en diep de zonde aanwijst en wegsnijdt uit het leven, toch weer niet een verkapte vorm is van aandacht vragen voor de vrome mens. Gaat het dan toch weer om de zondige mens cirkelen? Nee, dat is niet het geval. Prediking is iets anders dan het voorschrijven of beschrijven van de bekeringsweg. Het is ook niet in de eerste plaats een soort controlepost op de weg van het heil. Prediking is in de eerste plaats de rijke en onvoorwaardelijke verkondiging van Christus. Maar om daar ruimte voor te maken, moet de prediking steeds weer primair ontdekkend zijn. Ontdekkend, oordelend en vonnissend moet de prediking zijn om zo te leiden tot de geestelijke overtuiging van zonde. Het is zeker niet de bedoeling dat op deze manier mensen worden aangezet tot zelfbespiegeling om zich daarna te houden voor een ‘ontdekte zondaar’. Daar zal de Bijbelse prediking ons voor bewaren.
Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat bevindelijke prediking heel iets anders is dan een preek over bevinding. Bevinding laat zich niet verkondigen, wel beschrijven. Er wordt bij een beschrijvende bevinding gesproken ‘over’ in plaats van ‘uit’ het leven met God. Christus Zelf wordt door deze wijze van preken uit het oog verloren en het innerlijk leven van de christen komt in het middelpunt te staan. Beschrijvende prediking is louter voorwerpelijk. De hoorders worden er niet bij betrokken. Zo wordt de bevinding tot een voorwerp van beschouwing. Er vindt geen verkondiging plaats die gericht is op alle hoorders. Bevindelijke prediking is dus die prediking waarin in eigenlijke zin niet de geloofs ervaring van Gods kinderen centraal staat, maar de Heere Jezus Christus in Zijn verlossend werk en Zijn gewilligheid om iedereen onvoorwaardelijk zalig te maken. En daarmee verbonden is de opwekking om met je hele hart in Hem te geloven.
Dat wil niet zeggen dat er in de prediking helemaal geen plaats is om iets te zeggen over de geloofservaring, die vrucht is van het werk van de Heilige Geest. Geloofservaring komt tot uitdrukking in de geloofsovergave aan de Heere Jezus en een blijvende en steeds weer verdiepte droefheid over de zonde. Maar die ervaring staat niet in het middelpunt. Het is vooral een herkenningspunt. In de omgang van de gelovigen met elkaar mag daar natuurlijk uitgebreider over gesproken worden. Ik zou wel meer mensen willen tegenkomen die kunnen vertellen wat de Heere hun deed ondervinden in de ontmoeting met Hem en de geloofsomhelzing van Christus. Echter in de prediking gaat het vooral om de gerichtheid van de boodschap van het Woord op het hart van de hoorder.
De geloofservaring van Gods kinderen mag daarin wel een bescheiden plaats ontvangen. Dit herkenningspunt kan ons laten zien dat we op de goede weg zijn. Zo kan de prediker door het beschrijven van een bepaalde zielsgestalte iemand opzoeken waar hij is om hem van daaruit mee te nemen naar Christus de Gekruisigde De Bijbel doet dat zelf ook zo (in de Psalmen bijvoorbeeld) en de gereformeerde belijdenis doet dat eveneens. Zo doen onze gereformeerde ‘oudvaders’ dat ook Die zelfcontrole mag wel een bescheiden plaats innemen, maar dat mag nooit de hoofdmoot van de prediking zijn. Het gaat erom dat dit zal leiden tot het middenpaneel: de schildering van het Lam Gods, Dat de zonden van de wereld wegneemt (Joh. 1:29). Zielservaringen kunnen niet verkondigd worden, Christus wel.
En hier nog een stukje over een onderwerp waar ook zoveel mensen mee worstelen : "de toe-eigening van het heil."
Ds C.G. Vreugdenhil schreef:De toe-eigening van het heil
Een gastvrouw
Je bent op een verjaardagsfeestje. Het is gezellig. Er wordt gepraat, gelachen en van tijd tot tijd wordt er iets te eten of te drinken aangeboden. Daar komt de gastvrouw langs met een schaal hartige hapjes: stukjes kaas, worst met augurk, een toastje met vruchtensalade en dergelijke. Het ziet er lekker uit en je pakt iets van de schaal Het wordt je immers eerlijk aangeboden. Je maakt van dat aanbod gebruik en neemt het aan. En wat doe je dan? Je kijkt er nog eens naar en als vanzelf steek je het in je mond. Daarvoor was het je aangeboden. Je proeft hoe heerlijk het is. Zou je dat hartige hapje niet aannemen en tot je nemen door het op te eten, dan zou je daarmee de gastvrouw tekortdoen.
Op deze oppervlakkige manier wordt er wel gesproken over het ‘aannemen van de Heere Jezus Dat is een geweldig misverstand. Alsof het daarbij gaat over het aannemen van een hartig hapje of een postpakket waarmee de postbode aan de deur komt. Een dergelijk spreken over het aannemen van de Heere Jezus door het geloof is veel te zakelijk en doet onrecht aan de werkelijkheid.
Onze belijdenis formuleert het veel dieper. De Dordtse Leerregels spreken over het aannemen van de Heere Jezus als een ‘omhelzen van de Zaligmaker met een waarachtig en levend geloof’ (1, 4), en Guido de Brès belijdt in artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis ‘dat de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt en niets anders meer buiten Hem zoekt ‘
Daarbij gaat het niet om een oppervlakkig aannemen zoals je een stukje kaas aanneemt, maar het gaat om je toevlucht nemen als een arme zondaar tot Christus, omdat je ziet dat je buiten Hem verloren bent. Waarom zou je Hem anders nodig hebben?
De toe-eigening van het heil
Christus is de Zaligmaker! De Redder en Verlosser bij God vandaan! Je kunt jezelf niet redden. Je gaat jezelf ook niet voor gered houden. Als je de Heere Jezus mag aannemen, is dat hetzelfde als Hem met een waar geloof als de Verlosser ‘omhelzen’. Dan heb je je vertrouwen gesteld op Hem, zoals de bloedvloeiende vrouw verwachting van Hem had. Dan vlucht je tot Hem met de last van je zonden en je vertrouwt op Hem, dat Hij deze zondeschuld van je overneemt. Al die mensen die tot Jezus komen in het Evangelie, komen tot Hem met de nood van hun leven. Tollenaars en zondaars. Ze discussiëren niet of ze Jezus wel of niet mogen aannemen, maar ze vallen Hem te voet en roepen: ‘Gij Zoon van David, ontferm U onzer’ (Matth. 9:27). De tollenaar achter in de tempel roept: ‘0 God! wees mij zondaar genadig!’ (Luk. 18:13). Deze mensen konden nergens anders hulp of uitkomst vinden. Wie Jezus aanneemt, verliest alles wat Jezus niet goed vindt: zijn zonde, eigengerechtigheid, eigenwilligheid, hoogmoed enzovoort. Ja, je verliest je eigen leven om het in Hem te vinden. En daar trilt alles van leven. Je ziet, dat is niet alleen maar een verstandelijk aannemen, zoals je een postpakket aanneemt, maar een aannemen en toe-eigenen met een diep bevindelijk geloof, met een levend geloof. Met verlies van jezelf. Wie Christus omhelst, kan de wereld niet meer liefhebben en de zonde niet meer dienen.
Het bovengenoemde simpele voorbeeld van die gastvrouw maakt ons duidelijk waarover het in ieder geval niet gaat bij wat we wel noemen ‘de toe-eigening van het heil’. Het gaat niet om een oppervlakkig aannemen van iets dat je eerlijk wordt aangeboden. Aan de andere kant ligt er toch nog een les in het genoemde voorbeeld. De gastvrouw kan je uiteindelijk niet verplichten om iets te nemen en te eten. Als de Heere met het aanbod van Zijn genade tot ons komt, doet Hij dat niet vrijblijvend. Het is niet om het even of je Christus aanneemt of verwerpt. De belofte van het Evangelie komt tot ons ‘met bevel van bekering en geloof’ (DL II,5 ). Wie dit bevel niet opvolgt, doet dit op straffe des doods.
Bij de ‘toe-eigening van het heil’ gaat het om de toepassing van het heil, dat Christus heeft verworven, aan het hart van de mens. De Heere Jezus is in de wereld gekomen om het heil van de verzoening met God en de vernieuwing van ons leven tot stand te brengen (1 Tim. 1:15). Dat heeft Hij gedaan door Zijn kruis en opstanding. Daardoor heeft Hij ook de Heilige Geest verworven (Hand. 2:33). Ook dat behoort tot de verwerving van het heil. En nu is het de Heilige Geest, Die dit door Christus verworven heil toepast aan onze harten. De Heilige Geest doet ons erin delen, zodat we de kracht en de troost ervan mogen ervaren. Dan is er een levende hoop op de verlossing.
Dat heeft de Heere Jezus aan Zijn discipelen beloofd: ‘Die (Geest) zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en zal het u verkondigen’ (Joh. 16:14). Calvijn spreekt over dit onderwerp van de toe-eigening van het heil in zijn Institutie in boek III onder de titel: ‘Over de wijze waarop de genade van Christus verkregen wordt’. Hij spreekt daarin over de verborgen werking van de Heilige Geest waardoor de rijkdom van Christus ons ten goede komt. De Heidelbergse Catechismus spreekt over dit onderwerp in zondag 7 in termen van “inlijving in Christus’ en het ‘aannemen van Zijn weldaden’.
Vaak wordt deze zondag verkeerd uitgelegd. Er wordt beweerd dat de zondaar zonder zijn weten passief in Christus wordt ingelijfd als het nieuwe leven hem wordt ‘ingestort’. Velen spreken over een onbewuste inlijving in Christus bij de wedergeboorte. Dat leert de Bijbel echter nergens. De catechismus bedoelt gewoon te zeggen dat die inlijving in Christus en die aanneming van Zijn weldaden twee kanten zijn van dezelfde zaak. Als we weten willen wat Ursinus, de opsteller van zondag 7 van de catechismus onder de ‘inlijving in Christus’ verstaat, moeten we zijn verklaring van deze zondag in het Schat boek lezen. Hij verklaart daarin het zinnetje ‘die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen’. Hij zegt: ‘Dat zijn degenen die het Evangelie geloven en door een oprecht geloof zich de verdienste van Christus toe-eigenen. Het zijn degenen die het zich toepassen.’ Ursinus ziet dat ‘door het geloof ingelijfd worden’ als een geloofsdaad, een geloofswerkzaamheid. Hij zegt ook: ‘De reden nu, waarom alleen de gelovigen worden behouden, is: omdat zij alleen de weldaden van Christus (in het Evangelie aangeboden) aannemen.’ De reformatoren en hun directe nazaten hebben de inlijving in Christus altijd verbonden met de ‘daad’ van het geloof
In antwoord 61 formuleert de catechismus het als volgt: ‘Dat ik die (gerechtigheid van Christus) niet anders dan door het geloof aannemen en mij toe-eigenen kan.’ De toe-eigening van het heil is dus door het geloof! Dat is het middel om te ontvangen: de lege hand van de bedelaar. En dat geloof doet twee dingen: aannemen en toe-eigenen.
Dat aannemen veronderstelt het aanbieden. En dat is nu juist wat de Heilige Geest ons laat zien: de Heere biedt Zijn Zoon aan. Om het nog nauwkeuriger te zeggen: de Heere biedt Hem aan mij aan in de belofte van het Evangelie. Die ‘belofte’ is de goede boodschap, waarin God met Zijn heil naar ons toe komt (DL II, 5). Die belofte vraagt om de gehoorzaamheid van het geloof Het geloof is dus het middel waardoor de toe-eigening plaatsvindt; onze activiteit daarin: het zich toe-eigenen. Dat betekent niet dat het geloof een prestatie van ons is. Het is een gave van God, die wordt gewerkt door de Heilige Geest. Het geloof is juist een ‘afzien’ van alle werken en een gehoorzamen en ontvangen. De uitdrukking ‘door het geloof alleen’ betekent eigenlijk inhoudelijk hetzelfde als ‘door genade alleen’. Bij ‘geloof’ spreken we vanuit onze kant en bij ‘genade’ ligt de nadruk op wat God doet. Het gaat echter om twee kanten van dezelfde zaak.
God biedt het door Christus verworven heil aan in de prediking van het Evangelie. Wie denkt dat God Zijn heil wel aanbiedt, maar er niet van overtuigd is dat Hij deze ‘aan mij’ aanbiedt, blijft halverwege staan en zal door veel twijfel heen en weer geslingerd worden. Vanuit de aanbieding gezien mogen en moeten wij zelfs Christus en Zijn gerechtigheid aannemen. Dat is een eis! Daar mogen we niet omheen draaien. Daar mag je ook niet bij denken: bedrieg ik me niet, is het wel voor mij bedoeld? Het is onmogelijk jezelf te bedriegen als je aanneemt wat je aangeboden wordt. Dan kan niemand je beschuldigen van diefstal. Als je daar bang voor bent, heb je slechte gedachten van de Heere, alsof Hij niet zou menen wat Hij zegt in de belofte van het Evangelie.
De moeilijkheid zit ‘m niet in de aanbieding van het heil, maar in onszelf. Wij hebben van nature geen geloof. En dat is juist het middel om het heil aan te nemen. Maar dat geloof wil de Heere erbij schenken. Dat wil Hij werken in ons hart door de Heilige Geest
(H.C. Antw. 65). En waar de Geest het geloof werkt in jouw hart, daar mag je Christus aannemen uit de hand van de Vader met verwondering en aanbidding. Dan word je er zelf helemaal bij ingesloten. Je mag uitroepen: ‘Ook voor mij, ook voor mij betaalde U, Heere Jezus, de schuld en verwierf U de zaligheid.’
Dat noemen we nu de ‘toe-eigening van het heil’. Christus wordt aangeboden in het Evangelie. Het komt erop aan dat we Hem ontvangen uit de hand van de Vader en dat we Hem omhelzen door het geloof Wat kan Hij zo in de kracht van de Geest in al Zijn beminnelijkheid naar ons toe komen en ons met Zijn liefdevolle ogen aankijken. Hij weet al onze bezwaren te overwinnen en trekt ons met Zijn doorboorde handen naar Zich toe om ons te drukken aan Zijn liefdehart. Daar mag een arme zondaar zeggen: ‘Lieve Heere Jezus, U bent mijn Zaligmaker, mijn Borg en mijn Heiland. Wat kocht U me duur. U wil ik dienen en liefhebben en loven. Voor U wil ik leven.’ Zo mag je Hem aannemen en toe-eigenen. Op deze manier doet de Heilige Geest ons vreugde en vrede ervaren wanneer we door het geloof op de Heere Jezus mogen zien. De Geest is door God Zelf als Getuige gegeven om te getuigen in ons hart dat we kinderen van God zijn (Rom. 8:16). In wiens hart getuigt de Geest van deze heerlijke rijkdom? In de harten van hen die de Heere Jezus als Zaligmaker hebben aangenomen; in de harten van hen die in Zijn Naam geloven (Joh. i:n).
Wie eigent’ het heil eigenlijk ‘toe’?
Met het woord ‘toe-eigening’ kun je twee kanten op. Je kunt het gebruiken in de betekenis van ‘schenking’ of ‘toewijzing’ als je aan iemand iets ten deel laat vallen. Je doet iets aan iemand toekomen. Gebruikelijker is het echter om bij ‘toe-eigening’ te denken aan iemand die een bepaalde zaak in bezit neemt. Bij de toe-eigening van het heil gaat het om het bevindelijk (persoonlijk) ontvangen van het heil dat Christus voor Zijn Kerk verdiend heeft. Het gaat om het in bezit mogen nemen, het ontvangen van dat heil door de genade van God en de kracht van de Heilige Geest.
De vraag is: Wie eigent nu eigenlijk het heil toe? Ligt de nadruk op het ontvangen door het geloof of op het schenken in de belofte van het Evangelie? Is de Heilige Geest de handelende persoon (toe-eigenen in de zin van schenken en deelachtig maken) of is de mens
daarin actief bezig (zich toe-eigenen in de zin van ontvangen en in bezit nemen)?
Ons doopformulier schrijft de toe-eigening helemaal toe aan de Heilige Geest. Er staat bij de doop in de Naam van de Heilige Geest dat Hij ‘in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toe- eigenende hetgeen we in Christus hebben, namelijk, de afwassing van onze zonden en de dagelijkse vernieuwing van ons leven.’ In onze gereformeerde belijdenis wordt de toe-eigening beschreven als het werk van de gelovigen.
We letten al op de formulering in antwoord 61 van de catechismus, waar gezegd wordt dat wij de gerechtigheid van Christus ‘alleen door het geloof kunnen aannemen en toe-eigenen’. Ik citeerde ook artikel 22 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, waar gesproken wordt over ‘het geloof, dat de Heilige Geest ontsteekt in onze harten, waardoor we Jezus met al Zijn verdiensten omhelzen en eigen maken’. Je kunt ook denken aan artikel 35, waar Guido de Brès spreekt over het Heilig Avondmaal en zegt dat de gelovigen door het levende Brood Christus worden gevoed en onderhouden, ‘als Hij gegeten, dat is, toegeëigend en ontvangen wordt door het geloof, in de geest’. Opmerkelijk genoeg blijkt uit deze twee voorbeelden dat de toe-eigening van het heil ook alles te maken heeft met het gebruik van de sacramenten.
Als we dus vragen naar de handelende persoon in de toe-eigening, vragen we naar het werk van de Heilige Geest in het schenken van het geloof, en tegelijk naar de rol van de mens die zich door het geloof het door Christus verworven heil toe-eigent. Die rol van de mens is er wel degelijk. Niet dat de toe-eigening door het geloof als een prestatie van de mens gezien moet worden. Van zichzelf uit brengt de mens niets mee. Het geloof is en blijft een gave van God. Voordat we het heil mogen ontvangen en in bezit nemen, brengen wij geen boetvaardigheid als een voorwaarde, noch eigengerechtigheid of onze ‘bevindingen’. Wij blijven bedelaars.