William Huntington in een brief over het geloof in de wet
Gelooft gij in den Zoon van God? Is een grotere vraag dan die. Want welke gedachten, kennis en denkbeelden, de mens in zijn hoofd mag hebben betreffende de enige waarachtige God en ezus Christus Die Hij gezonden heeft, - zo bewijst de dagelijkse ondervinding - dat zo'n kennis geen beschutting is tegen de zonde, noch helm tegen de dwalingen; het is niets als een gebroken bak. Terwijl de Sterke, gewapend bezit houdt van het paleis, bekommert hij zich niet om denkbeelden in het hoofd, hoe zuiver ook. (…..)
U begint uw verhandeling over de kennis aan het verkeerde einde.
De zondaar leert zijn eerste les in de godsdienst niet uit het Evangelie maar uit de wet. Hij begint niet met Jezus Christus, maar met de Vader. Een iegelijk die het gehoord, en van de Vader geleerd heeft, komt tot Mij. De zondaar zal nimmer hongeren, noch dorsten naar de gerechtigheid, voordat het vonnis des oods hem eetlust geeft. God, die een verterend Vuur is, komt nabij de uitverkoren zondaar ten oordeel, en verschijnt in Zijn vurige wet. Dan roept hij tot God in zijn druk, en wordt verlost; maar is hij zeker dat hij zijn antwoord krijgt uit de schuilplaats des donders. Psalm 81 : 7. Hier krijgt de arme zondaar zijn eerste indrukken van de ontzaggelijke eigenschappen Gods, die te diep voor de tijd zijn en de eeuwigheid indringen om nooit meer onzichtbaar te worden. In de spiegel van de wet komt Gods heiligheid te voorschijn. In dit verbazend gezicht wordt de reselijke melaatsheid van het hoofd tot de voeten, beide inwendig en uitwendig ontdekt. Deze beschouwing brengt de schuld en onreinheid van de bodem van het hart in beweging, terwijl de heersende besmetting een walgelijke ziekte blijkt te zijn. Alle uitwendig vernis, dode werken, droge vormelijkheid, goede naam, vals vertrouwen, toevlucht der leugens en wettische hoop, … allen vinden tezamen hun begrafenis; of vliegen weg als kaf van de dorsvloer; of als schoorsteenrook; zodat er geen plaats voor gevonden wordt. Het is dit gezicht en geroep van de Serafs: "Heilig! Heilig! Heilig!", dat de profeet Jesaja het aangezicht deed bedekken en uitroepen Onrein! Onrein!
Bij het gezicht der Goddelijke heiligheid in de wet, wordt de zonde levende, en de Gerechtigheid past het vonnis toe. De zondaar heeft ook geen enkele pleitgrond om er op aan te dringen waarom dat niet spoedig ten uitvoer zou worden gelegd. Zijn mond word gestopt en hij is schuldig voor God geworden. Zo'n zondaar ziet én gevoelt dat God strikt rechtvaardig is. ier gaan al zijn vroegere inbeeldingen, van een God Die enkel genade is, hem verlaten en ontvallen. De waarheid Gods, is niet minder verschrikkelijk voor de zondaar dan Zijn gerechtigheid. Hij ziet dat God gesproken, en Zijn toorn tegen de zonden geopenbaard heeft; en Zijn vloek over de overtreder heeft uitgesproken, én verklaard heeft, dat Hij de onschuldige geenszins zal onschuldig houden. En trouw moet Hij zijn aan Zijn eer, en aan het woord dat uit Zijn. lippen gegaan is. Derhalve ziet de arme zondaar geen weg van ontkoming. Hij doet belijdenis; hij schreeuwt om genade; hij grijpt elke beweegreden aan die onder zijn bereik licht. Hij keert zijn voet naar het getuigenis, en haast zich, en vertraagt niet om de geboden te onderhouden. Hij maakt de wet zijn enig regel voor leven, wandel en gedrag; en zal zich, in gouden ernst aan de vervulling van elke plicht die hem recht toeschijnt, in hoop van zijn Formeerder te bewegen om hem barmhartig te zijn. Maar hier ontdekt zich de onveranderlijkheid Gods. Hij ervaart dat God één van gemoed is, en niemand Hem kan keren; en dat Hij doet wat Hem welbehaaglijk is.
Dit vernielt zijn vroeger denkbeeld dat God veranderlijk, en evenals hij zelf zou zijn. Hij is genoodzaakt te erkennen dat er bij God een vreselijke Majesteit is; en betreffende de almachtige en Zijn wegen, hij kan ze niet doorzoeken. En zondaar alzo gedagvaard, en overtuigd van de heiligheid, rechtvaardigheid, waarheid en onveranderlijkheid Gods, is ten einde raad. Hij is als een wilde stier in een net, vol van de woede en bestraffingen van zijn Formeerder. Elke wond die op het zachtst geheeld was, wordt opengerukt; elke uitweg of valse toevlucht, afgesneden; aan gerechtigheid en heiligheid door de wet, wordt geheel en al gewanhoopt; en de weg ten hemel door de werken - hetzij geheel of ten dele, - voor eeuwig toegesloten. Tot zover leert de zondaar in de wet, de enige waarachtige God kennen. Deze les vormt hem voor de verse, levende, en geheiligde Weg, door het voorhangsel. En zó de wet te gebruiken is die op wettelijke wijze te bezigen. Want zij is niet gemaakt voor de rechtvaardige mens, maar voor die zonder wet, en ongehoorzaam zijn; voor de goddelozen en voor de zondaars. Want wij weten, zegt Paulus, dat hetgeen de wet zegt, zij het zegt tot degenen die onder de wet zijn, opdat aller mond gestopt worde, en de gehele wereld voor God verdoemelijk licht. Zondaars, die nooit hun krankheid gevoelen, te wijzen op een Geneesheer, en hen aan Christus verloven voordat hun eerste man gestorven is, is hen tot hoererij te leiden. Een zondaar die het aldus van de Vader leert, komt tot Christus. Tot Wie niemand komt tenzij de Vader hem trekke.
Huntington in dezelfde brief vervolgens over het geloof in het Evangelie
Het gezicht van deze zondaar is niet zodra naar Sion gekeerd, of de storm schijnt achter zijn rug, welke lieflijk bedaard wordt door een zachte stem achter hem, die hem te kennen geeft dat hij nu op de weg is. Stervende liefde weerklinkt, door de Geest van het kruis in zijn geweten; welke weder beantwoord wordt door de stem des geloofs. Maar dan nog zo onduidelijk dat de zondaar het nauwelijks verstaan kan, ofschoon de ziel er de uitwerksels van gevoeld. Hierop begint het hart zijn natuurlijke hardheid te verliezen, en trapsgewijze te openen en te verruimen; terwijl elke kracht der ziel wakende is, en elke gedachte des harten gevestigd is op de nieuwe beweging. Totdat de Geest Gods een Goddelijke zalving op het verstand brengt, en de zondaar een gekruiste Zaligmaker. voorstelt, als het enig Voorwerp van hoop en van Hem als zodanig getuigt. Met een verlangend oog ziet de arme zondaar uit, en met bevend hart en wankelend geloof, smacht hij en smeekt God hem nabij te brengen, en Christus aan hem te operabaren. Gelijk het oog eens mans is op de hand zijns meesters, en zo het oog der dienstmaagd is op de hand harer meesteres, alzo wacht het oog des zondaars op God totdat Hij hem genadig zij. Zijn aangezicht naar Sion gekeerd zijnde, ziet hij daarheen. Want uit Sion, de volmaaktheid der schoonheid; verschijnt God blinkende. En in het hart van de zondaar schijnt Hij om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. En in die heerlijke glans, daalt de Zaligmaker in zijn hart neer, en openbaart God Zijn Zoon aan hem. Wanneer de stem van het verzoenend bloed op eenmaal al de donderende vloekspraken van Sinaï versmoort, en elke beschuldiging in dat ontzettende gerechtshof tot zwijgen brengt, gevoelt de zondaar zich bij God aan de genadetroon, waar de rechtvaardigen, (in Christus), met Hem mogen redetwisten, en alzo voor eeuwig verlost worden van hun Rechter; (Job 23 : 6, 7,) tenzij Hij het de kinderen der dienstbaarheid toelaat, zich weer in dienstbaarheid terug te voeren.
Lees hieronder evt. verder. Citaat is genomen uit : 'De gebroken bak en de springbron.'
http://www.dewoesteweg.nl/wp-content/up ... ngbron.pdf