Ander schreef:Luther schreef:Ander schreef:Gods geopenbaarde wil is toch ook dat hij Jakob heeft liefgehad en Ezau gehaat.
Ik kan geen Engels lezen maar dat stukje dat Jongere post zal wel gaan tussen enerzijds de tekst dat God wil dat al(le)(rlei)mensen zalig worden en wat ik hierboven heb gezet.
Maar Luther, Brakel is toch duidelijk. Heeft hij dan geen gelijk?
Daar heb ik allang antwoord op gegeven, maar jij vindt dat slechts een constructie.
Ik wilde die tekst vooral aanhalen als bewijs voor de algenoegzaamheid van Christus Offer en Zijn gewilligheid om een ieder te zaligen. Dat dient te klinken in de prediking. En dat laat onverlet, dat de uiteindelijke bestemming van het heil zich beperkt tot de verkorenen, maar in de prediking mag daarmee niet 'gewerkt' worden, als zou de nodiging en de roep tot het heil alleen uitgaan tot verkorenen, of bewuste zondaren, of bijvoorbeeld tot mensen die dorstig gemaakt zijn, of zich vermoeid en belast gevoelen.
Die laatste zinnen, dat is weer wat anders, daar gaat het nu niet om. Jij legt de tekst, zoals 1 Tim. 2:4 en anderen anders uit dan bijv. Brakel en de kanttekeningen. Dat mag. Maar vind je ook dat er een mogelijkheid moet zijn, binnen de gereformeerde leer om er hetzelfde over te denken alsdat de kanttekeningen dat doen? Ik stel nu eigenlijk dezelfde vraag als Jongere, maar dan omgekeerd. Ik ben benieuwd.
Ik zie de uitleg van Brakel en van de kanttekeningen van deze tekst als een uitleg, om preciezer te zijn: als een tweede invulling na een eerste algemenere uitleg. Ik wil dat duidelijk maken aan de hand van Jesaja 55: 1, waarover ik onlangs een preek hoorde.
Je kunt ongetwijfeld de tekst: "O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt koopt en eet, ja komt, koopt zonder prijs wijn en melk."
De kanttekenaren wijzen erop bij het woordje 'dorstigen': "Gij allen die naar de gerechtigheid zeer verlangt, gevoelende uw zonden en ellenden."
Ik zal een stukje van de preek hieronder neerzetten:
"Gemeente, tot wie komt deze oproep? Tot wie klinkt het: O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren? Dat is makkelijk, zegt u misschien. Die komt tot diegenen die waarlijk dorsig gemaakt zijn door Gods Geest. Dat staat ook in de kanttekeningen. Gemeente, dat is zeker waar, maar dat is de ene helft van de verklaring. De andere helft staat niet in de kanttekeningen.
Want gemeente, in wezen komt deze oproep tot u allen. Want in deze kerk is niemand die niet dorst naar geluk, naar vrede, naar gerechtigheid. Iedereen dorst daarnaar. En daarom klinkt tot u allen de lokroep van de Heere, o alle gij dorstigen, komt tot de wateren!
Maar wat een zonde, wat een ongeloof: Velen zoeken hun dorst te lessen in de zondewateren, in de wateren van de wereld en wat deze tijd te bieden heeft. En als Gods Geest laat zien en voelen dat we daarmee onze dorst proberen te lessen met zout water: Hoe meer je ervan drinkt, hoe meer dorst je krijgt. En als we aan de krachteloosheid van die aardse dorstlessers ontdekt worden, dan geldt de tekst wel dubbel! O, alle gij dorstigen komt tot de wateren!
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)