Willem Teellinck
Willem Teellinck
Wie van jullie heeft wel eens wat gelezen van Willem Teellinck ? En wat vond je er van ?
Proeve van de kracht van godzaligheid. Dat is van Voetius.
In het engels is er nu iets dat heet: the Path of True Godliness. Maar de nederlandse titel daarvan luidt heel anders dan je op grond hiervan zou denken.
Ik vind Teellinck ook aansprekend. De vroomheid druipt van de bladzijden af.
Hij behandelt alles alleen vrij uitputtend, en daarom kost het nogal moeite om door zijn boeken heen te komen.
In het engels is er nu iets dat heet: the Path of True Godliness. Maar de nederlandse titel daarvan luidt heel anders dan je op grond hiervan zou denken.
Ik vind Teellinck ook aansprekend. De vroomheid druipt van de bladzijden af.
Hij behandelt alles alleen vrij uitputtend, en daarom kost het nogal moeite om door zijn boeken heen te komen.
Hier is de Christelijk Leidsman van Teellinck op de web :
http://www.iclnet.org/pub/resources/tex ... dsman.html
http://www.iclnet.org/pub/resources/tex ... dsman.html
Het Huysboeck
heeft hij ook geschreven.
ook een bekend oud boek. Ik geloof niet dat genoemde boeken nog te koop zijn bij de boekhandel.
Ik heb meende ik in mijn boekenkast nog een dun boekje van Teellinck staan met de titel: "gebaande weg der zaligheid". Ik meende dat de titel zo ongeveer was. Corrigeer anders even.
Matthijs
heeft hij ook geschreven.
ook een bekend oud boek. Ik geloof niet dat genoemde boeken nog te koop zijn bij de boekhandel.
Ik heb meende ik in mijn boekenkast nog een dun boekje van Teellinck staan met de titel: "gebaande weg der zaligheid". Ik meende dat de titel zo ongeveer was. Corrigeer anders even.
Matthijs
Ik zei dat hij ws. een boek had geschreven met de titel "de praktijk der godzaligheid".
Maar dat was een vergissing. Ik moest een aantal weken wat leren van Teellinck op school, en ik haalde nu wat door elkaar.
De predikanten van de Nadere Reformatie streefden gemeenschappelijk een doel na. Namelijk "de praktijk der godzaligheid" (praxis pietatis). De praktijk der godzaligheid in alle geledingen van het leven: hart en huis, kerk en werk, volk en overheid, school en samenleving.
Nu we het toch over Teelinck hebben.
Ik citeer even wat uit zijn boek "Huys-boeck".
Maar, zal mogelijk iemand denken, kan ook iemand ellendig zijn en het niet weten? Is het nodig dat men de arme, ellendige mens die zich hier met de beesten op de mestput geworpen ziet, terwijl hij in het schone paradijs met zijn God behoorde te heersen, ervan in kennis stelt dat hij er kwalijk aan toe is? Hoe zou men de zoon van een machtige koning, die - uit het paleis van zijn vader ontvoerd en als slaaf gevangen weggevoerd - zijn vijanden door verachtelijke arbeid dagelijks dienen moet, behoeven te bewijzen dat hij er niet goed aan toe is? Stellig zou het ook niet nodig zijn de allerweelderigste natuurlijke mens op aarde te bewijze dat hij, hoe goed het hem ook schijnt te gaan, niettemin zeer ellendig is, als de mens niet zo geheel en al ontaard en verbasterd was, dat hij zijn eerste oorsprong is vergeten en zich in het geheel niet herrinert tot welk een heerlijke en voortreffelijke staat hij geschapen en gemaakt was (...). Deze onze ellende dan waarin alle mensen van nature zijn, moeten wij diepgaand leren kennen (...). en wel om andere twee redenen.
Ten eerste, omdat wij toch nooit ernstig zullen najagen om van deze ellende ontslagen te zijn (...), tenzij wij haar diepgaand hebben leren kennen. Ja, voordat wij enig oprecht gevoel hebben gekregen van de ellende waarin wij van nature verkeren, zullen wij slechts de spot drijven met hen die zich moeite getroosten om ons te tonen, hoe wij van onze ellende verlost konden worden. Vermaan maar eens iemand die zich inbeeldt van een welvarende gezondheid te zijn, dat hij de dokter ontbieden moet ontbieden, hij zal u uitlachen. Laat chirugijn om ader te laten, een pleister aan te brengen bij iemand die weet van kwaal noch pijn, hij zal het bespottelijk vinden (...).
Ten Tweede moeten wij onze ellende diepgaand kennen en er recht door geraakt en onder vernederd zijn (...), omdat de Heere God, die hoovaardigen wederstaat en de nederigen genade geeft, de olie van zijn troost alleen wil gieten in gewonde harten, juist in zulke harten die door de kennis en het gevoelen van hun ellende recht vernederd en gebroken zijn. Gods hart - zoals Jer. 31:19,10 zegt - breekt niet met ontferming over ons voordat ons hart gebroken is met vernedering jegens Hem (...).
Het twee (grondstuk) is de leer van 's mensen verlossing uit zijn ellende. Want och arme, wat zou het de mens ook baten dat men hem gebracht had tot het gevoelen van zijn ellende, zo men hem niet meteen aanwees hoe hij verlost kon worden (...)? De mensen kunnen niet bewogen worden, zich werkelijk tot de Heere hun God te wenden dan door de aanlokkende leer van 's mensen verlossing (...).
Het derde een laatste grondstuk (...) is de leer van 's mensen dankbaarheid (...). De harten van de verlosten zijn zo ingenomen met het zoete en liefelijke gevoelen van de onverdiende en onuitsprekelijke grote genade Gods jegens hen, dat zij telkens uitbreken in Davids vraag: "Hoe zal ik de Heere vergelden al zijn weldaden die Hij mij doet (Pc. 116:12)?" Zo worden zij door de menigvuldige barmhartigheden Gods ook krachtig bewogen om zichzelf aan God over te geven tot een heilige, levende, aangename offerand (...). Dan komt hier nog dit bij, dat zij zichzelf niet echt vast verzekeren kunnen dat zij waarlijk door God uit hun ellende verlost zijn en erfgenamen van de hemel gemaakt zijn, tenzij zij bevinden en gewaar worden dat zij waarlijk zichzelf Gode dankbaar tonen over zo grote genade (...). Derhalve, opdat de ware verlosten te beter verzekerd mogen zijn dat hun roem niet ijdel is, moeten zij de dankbaarheid over hun verlossing diepgaand leren kennen en ook betrachten.
Maar dat was een vergissing. Ik moest een aantal weken wat leren van Teellinck op school, en ik haalde nu wat door elkaar.
De predikanten van de Nadere Reformatie streefden gemeenschappelijk een doel na. Namelijk "de praktijk der godzaligheid" (praxis pietatis). De praktijk der godzaligheid in alle geledingen van het leven: hart en huis, kerk en werk, volk en overheid, school en samenleving.
Nu we het toch over Teelinck hebben.
Ik citeer even wat uit zijn boek "Huys-boeck".
Maar, zal mogelijk iemand denken, kan ook iemand ellendig zijn en het niet weten? Is het nodig dat men de arme, ellendige mens die zich hier met de beesten op de mestput geworpen ziet, terwijl hij in het schone paradijs met zijn God behoorde te heersen, ervan in kennis stelt dat hij er kwalijk aan toe is? Hoe zou men de zoon van een machtige koning, die - uit het paleis van zijn vader ontvoerd en als slaaf gevangen weggevoerd - zijn vijanden door verachtelijke arbeid dagelijks dienen moet, behoeven te bewijzen dat hij er niet goed aan toe is? Stellig zou het ook niet nodig zijn de allerweelderigste natuurlijke mens op aarde te bewijze dat hij, hoe goed het hem ook schijnt te gaan, niettemin zeer ellendig is, als de mens niet zo geheel en al ontaard en verbasterd was, dat hij zijn eerste oorsprong is vergeten en zich in het geheel niet herrinert tot welk een heerlijke en voortreffelijke staat hij geschapen en gemaakt was (...). Deze onze ellende dan waarin alle mensen van nature zijn, moeten wij diepgaand leren kennen (...). en wel om andere twee redenen.
Ten eerste, omdat wij toch nooit ernstig zullen najagen om van deze ellende ontslagen te zijn (...), tenzij wij haar diepgaand hebben leren kennen. Ja, voordat wij enig oprecht gevoel hebben gekregen van de ellende waarin wij van nature verkeren, zullen wij slechts de spot drijven met hen die zich moeite getroosten om ons te tonen, hoe wij van onze ellende verlost konden worden. Vermaan maar eens iemand die zich inbeeldt van een welvarende gezondheid te zijn, dat hij de dokter ontbieden moet ontbieden, hij zal u uitlachen. Laat chirugijn om ader te laten, een pleister aan te brengen bij iemand die weet van kwaal noch pijn, hij zal het bespottelijk vinden (...).
Ten Tweede moeten wij onze ellende diepgaand kennen en er recht door geraakt en onder vernederd zijn (...), omdat de Heere God, die hoovaardigen wederstaat en de nederigen genade geeft, de olie van zijn troost alleen wil gieten in gewonde harten, juist in zulke harten die door de kennis en het gevoelen van hun ellende recht vernederd en gebroken zijn. Gods hart - zoals Jer. 31:19,10 zegt - breekt niet met ontferming over ons voordat ons hart gebroken is met vernedering jegens Hem (...).
Het twee (grondstuk) is de leer van 's mensen verlossing uit zijn ellende. Want och arme, wat zou het de mens ook baten dat men hem gebracht had tot het gevoelen van zijn ellende, zo men hem niet meteen aanwees hoe hij verlost kon worden (...)? De mensen kunnen niet bewogen worden, zich werkelijk tot de Heere hun God te wenden dan door de aanlokkende leer van 's mensen verlossing (...).
Het derde een laatste grondstuk (...) is de leer van 's mensen dankbaarheid (...). De harten van de verlosten zijn zo ingenomen met het zoete en liefelijke gevoelen van de onverdiende en onuitsprekelijke grote genade Gods jegens hen, dat zij telkens uitbreken in Davids vraag: "Hoe zal ik de Heere vergelden al zijn weldaden die Hij mij doet (Pc. 116:12)?" Zo worden zij door de menigvuldige barmhartigheden Gods ook krachtig bewogen om zichzelf aan God over te geven tot een heilige, levende, aangename offerand (...). Dan komt hier nog dit bij, dat zij zichzelf niet echt vast verzekeren kunnen dat zij waarlijk door God uit hun ellende verlost zijn en erfgenamen van de hemel gemaakt zijn, tenzij zij bevinden en gewaar worden dat zij waarlijk zichzelf Gode dankbaar tonen over zo grote genade (...). Derhalve, opdat de ware verlosten te beter verzekerd mogen zijn dat hun roem niet ijdel is, moeten zij de dankbaarheid over hun verlossing diepgaand leren kennen en ook betrachten.