Luk 20:
34 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw trouwen, en worden ten huwelijk uitgegeven;
35 Maar die waardig zullen geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen, noch ten huwelijk uitgegeven worden;
36 Want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn den engelen gelijk; en zij zijn kinderen Gods, dewijl zij kinderen der opstanding zijn.
37 En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes aangewezen bij het doornenbos, als hij den Heere noemt den God Abrahams, en den God Izaks, en den God Jakobs.
38 God nu is niet een God der doden, maar der levenden; want zij leven Hem allen.
Gods kinderen sterven enkel nog naar lichaam. De achterblijvende gelovigen kunnen getroost worden met de wetenschap dat in Christus de ontvallene lééft en naar lichaam zal wederopstaan. Ik neem aan dat de citaten van Mientje Vrijdag, Erskine en Dia vanuit deze geloofsoefening moeten worden opgevat. Te weten dat de strijdende kerk samen met de triomferende kerk lééft ín Christus ondanks dat ze gestorven is en ooit tot één kudde zal worden samengevoegd op de jongste dag. Door híer het geloofsoog op te richten kan ervaren worden wat bijv. Mientje Vrijdag heeft weergegeven. Het ondervinden wat dán in de mens omgaat laat zich moeilijk met woorden beschrijven, maar komt altijd voort uit een geloofsoefening dat zich richt op een objectieve waarheid, gegrond op Gods Woord. De wijze waarop de bevinding volgend op dat geloof in tekst wordt weergegeven, is natuurlijk sterk afhankelijk van de wijze waarop men gewend is dit soort ervaringen te beschrijven. De vorm waarin dat plaats vindt is deels traditioneel bepaald. Dat neemt het ware en existentiële van de zaak zelf niet weg.
Het is zelfs niet extra-ordinair als er geloof is dat deze troost van uitzien naar de wederopstanding van de gestorvene mag worden ervaren. De grond van deze geloofsoefening ligt in de Schrift, met genoemd gedeelte als voorbeeld. Er zijn er vele meer te vinden.
In het voorbeeld dat hier door o.a. DIA wordt genoemd is er sprake van vruchten van bekering en geloof, waargenomen door Gods kinderen, ook al durfde de gestorven persoon zelf niet te eigenen ten tijde van het leven.
Daar mag Gods volk achteraf toch wel een sluitrede op toepassen, zoals zelfs Calvijn dat aanbeveelt? Tot troost van de nabestaanden. Aan de vruchten kent men de boom.
Ontbreekt een bijbelse sluitrede bijv. in geval iemand de staat van een ander meent te moeten bevestigen zonder schriftuurlijke gronden, pas dán is het geestdrijverij. Zover ik hier lees is daar geen sprake van, ook al kan de schijn er zijn als e.e.a. onhandig wordt verwoord. Het lijkt me duidelijk dat niemand hier het doperse gedachtegoed voorstaat. Zie
http://www.theologienet.nl/theologieindex.html#CALVIJN, Inst. Boek 1 H IX. Daar gaat het over het minachten van Gods Woord als openbaring van God en Zijn wil, nodig om gekend te worden tot zaligheid.