Marco schreef:Maar Zonderling, dat de mens zich moet verootmoedigen, daar ben ik het helemaal mee eens. Alleen: de stelling was dat de leer van de uitverkiezing betekent dat de mens vernedering gepreekt moet worden. Die gedachte vind ik wat moeilijker hard te krijgen.
De verkiezing leert ons dat onze eigen krachten en werken niet bijdragen aan onze zaligheid, maar dat het God is die in ons werkt, beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. De mens moet er dus geheel buiten vallen... Is dat niet tot vernedering?
Ik ben het met Refo eens dat de leer van de uitverkiezing iets is voor gevorderden: namelijk zij die daaruit de troost van die leer kunnen halen. Voor hen die nog moeten gaan geloven is preken over uitverkiezing van weinig nut: die moeten gewoon te horen krijgen: "Bekeert u!"
Zoals eerder gezegd zijn wij het eens dat niet met de leer van de verkiezing begonnen moet worden.
En ook dat deze leer op een gematigde wijze gepreekt moet worden.
De Schrift brengt deze leer echter vele malen ter sprake. En de gehéle Schrift, de gehéle Raad Gods moet verkondigd worden in de prediking. Aan allen die het horen, niet alleen aan de gevorderden. Het is dan ook een ernstige afwijking (van Refo) om te zeggen dat theologen dat alleen maar onder elkaar moeten bespreken en niet op de preekstoel brengen.
Zoals in Romeinen 9:
18 Zo ontfermt Hij Zich dan diens Hij wil, en verhardt dien Hij wil.
19 Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?
20 Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?
21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het ene een vat ter ere, en het andere ter onere?
22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid;
23 En opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
24 Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen;
25 Gelijk Hij ook in Hoséa zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde.
26 En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.
27 En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden.
28 Want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.
29 En gelijk Jesaja tevoren gezegd heeft: Indien de Heere Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sódom geworden, en Gomórra gelijkgemaakt geweest.
En Romeinen 11:
33 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!
34 Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?
35 Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden?
36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.