uit Matthew Henry's Commentaar op de Bijbel
MATTHEUS 13:44-52 {#Mt 13.44-52}
In deze verzen hebben wij vier korte gelijkenissen.
I. Die van den schat in den akker verborgen. Tot nu toe had Hij het koninkrijk der hemelen vergeleken bij kleine dingen, omdat deszelfs begin klein was. Opdat niemand echter hierin ene reden zal zien, om er geringe gedachten van te koesteren, stelt Hij het in de volgende gelijkenis voor als van zeer grote waardij in zich zelf, en groot voordeel aanbrengende aan hen, die het aannemen, en gewillig zijn om er de voorwaarden van na te komen. Het wordt hier vergeleken bij een schat in een akker verborgen, dien wij, zo wij willen, ons kunnen toeëigenen.
1. Jezus Christus is de ware schat. In Hem is overvloed van alles wat rijk en nuttig is, en ons deel zal zijn; alle volheid Col. 1:19, {#Col 1.19} Joh. 1:16; {#Joh 1.16} schatten van wijsheid en kennis, Col. 2:13, {#Col 2.13} van gerechtigheid, genade en vrede, zijn allen voor ons weggelegd in Christus, en, zo wij deel aan Hem hebben, is het alles het onze.
2. Het Evangelie is de akker, waarin deze schat verborgen is. Hij is verborgen in het woord des Evangelies, zowel in het OudTestamentische als het Nieuw-Testamentische Evangelie. In de Evangelie-instellingen is het verborgen als de melk in de borst, het merg in het been, het manna in den dauw, het water in de fontein, Jes. 12:3, {#Isa 12.3} de honing in den honingraat. Het is verborgen, niet in een omheínden hof, of in ene afgeslotene fontein, maar in een akker, een open veld; wie wil kome, en onderzoeke de Schriften; hij grave in den akker, Spr. 2:4; en {#Pr 2.4} welke koninklijke mijnen wij ook vinden, zij zijn allen de onzen, zo wij den rechten weg er voor inslaan.
3. Het is ene grote en belangrijke zaak den schat, in dezen akker verborgen, te vinden, en er de onschatbare waardij van te ontdekken. De reden, waarom zo velen het Evangelie veronachtzamen, zich gene kosten of moeite willen getroosten en zich aan geen gevaar willen blootstellen om het te verkrijgen, is, dat zij slechts op de oppervlakte van den akker zien, en daarnaar oordelen, en dus gene meerdere voortreffelijkheid zien in de Christelijke instellingen dan in die van de wijsgeren. De rijkste mijnen bevinden zich soms in gronden, die er het kaalst en onvruchtbaarst uitzien, en daarom willen zij niet eens een bod er voor doen, veel minder er den vollen prijs voor betalen. Wat is uw liefste meer dan ene andere liefste? Wat is de Bijbel meer dan andere goede boeken? Wat is Christus’ Evangelie meer dan Plato’s wijsbegeerte, of de zedenleer van Confucius? Maar zij, die de Schriften onderzocht hebben, en er Christus en het eeuwige leven in hebben gevonden, Joh. 5:39, {#Joh 5.39} hebben zulk een schat in dien akker ontdekt, dat hij er van oneindig hoger waardij door wordt.
4. Zij, die dezen schat in den akker ontdekken en hem op de rechte waarde schatten, zullen niet rusten, voor hij tot elken prijs in hun bezit is. Wie dezen schat gevonden heeft, verbergt hem, hetgeen ene heilige jaloersheid aanduidt, dat wij niet schijnen achtergebleven te zijn, Hebr. 4:1 {#Heb 4.1} toeziende, Hebr. 12:15, {#Heb 12.15} opdat Satan zich niet stelle tussen dien schat en ons. Hij verheugt er zich reeds in voordat de koop gesloten is, hij is blijde, dien koop te kunnen sluiten, dat hij goed op weg is om deel te verkrijgen aan Christus; dat de zaak is, waar het om te doen is. Het hart van hen, die den Heere nog slechts zoeken, kan zich reeds verblijden, Ps. 105:3.. {#Ps 105.3} Hij besluit dien akker te kopen. Zij, die het Evangelie op Evangelievoorwaarden aannemen, kopen dien akker, zij maken hem tot hun eigendom om den wille van den ongezienen schat er in. Wij moeten het oog hebben op Christus in het Evangelie; wij behoeven niet op te klimmen tot den hemel, in het woord is Christus nabij ons. En zo zeer heeft hij zijn hart er op gezet, dat hij alles verkoopt wat hij heeft om dien akker te kopen. Zij, die een zaligmakend gewin door Christus willen hebben, moeten bereid zijn van alles afstand te doen, om zich dit te verzekeren, zij moeten alle dingen schade achten te zijn, opdat zij Christus mogen gewinnen, en in Hem gevonden mogen worden.
II. Die van de parel van grote waarde, vers 45, 46, {#Mt 13.45,46} die dezelfde strekking heeft als de vorige.
De droom is herhaald, omdat de zaak van God vast besloten is. Alle mensenkinderen zijn ijverig bezig schone paarlen te zoeken. De een zou rijk willen wezen, een ander aanzienlijk en geëerd willen zijn, en een derde geleerd wezen; maar de meesten komen bedrogen uit, zij laten zich namaaksels voor echte paarlen in de hand stoppen. Jezus Christus is ene Parel van grote waarde, een onschatbaar juweel, dat hen, die het bezitten, rijk, waarlijk rijk maakt, rijk in God. Hem bezittende, hebben wij genoeg om ons hier en voor eeuwig gelukkig te maken. Een waar Christen is een geestelijk koopman, die deze parel van grote waarde zoekt en vindt, zich met niets minder te vreden stelt dan deel te hebben aan Christus, en, als vast besloten zijnde geestelijk rijk te wezen, hogen handel drij ft. Hij ging heen en kocht die parel, hij heeft er niet slechts een bod voor gedaan, hij kocht haar. Wat zal het ons baten Christus te kennen, indien wij Hem niet kennen als den Onze, ons gemaakt tot wijsheid, 1 Cor. 1:30 {#1Co 1.30}. Zij, die zaligmakend deel willen hebben aan Christus, moeten bereid zijn om voor Hem afstand te doen van alles, alles te verlaten om Hem te volgen. Al wat zich tegen Christus stelt, alles wat onze liefde tot Hem, en ons dienen van Hem in den weg staat, moeten wij blijmoedig opgeven, al is het ons ook nog zo dierbaar. Goud kan men wel eens te duur kopen, maar nooit deze parel van grote waarde.
III. De gelijkenis van het net, geworpen in de zee, vers 47-49. {#Mt 13.47-49}
I. Hier is de gelijkenis zelf. De wereld is ene grote zee, en de kinderen der mensen zijn de kruipende dingen zonder getal, kleine en grote in deze zee, Ps. 104:25 1 {#Ps 104.25,1}). In hun natuurlijken staat zijn de mensen als de vissen der zee, die geen heerser hebben, Hebr. 1:14 {#Heb 1.14}. De prediking van het Evangelie is het werpen van het net in deze zee, om er iets uit te vangen tot eer en heerlijkheid van Hem, die over de zee heerst en gebiedt. Evangeliedienaren zijn vissers van mensen, wier werk het is dit net uit te werpen en op te trekken, en zij zullen voorspoed hebben op dit werk, als zij op Christus’ woord het net uitwerpen, want anders arbeiden zij en vangen niets. In dit net, evenals in grote sleepnetten, wordt van alles gevangen. In de zichtbare kerk is er veel afval en uitschot, slijk, onkruid en ongedierte, zowel als vissen. Er komt een tijd, wanneer dit net vol zal-zijn en naar den oever zal getrokken worden, een gezette tijd, wanneer het evangelie volbracht zal hebben hetgeen, waartoe het gezonden was, en wij zijn er zeker van, dat het niet ledig zal gevonden worden, Jes. 55:10, 11 {#Isa 55.10,11}. Thans wordt het net gevuld, soms vult het zich sneller dan op andere tijden, maar toch -het vult zich, en zal naar den oever getrokken worden, als de verborgenheid Gods vervuld zal worden. Als het net vol en naar den oever getrokken is, dan zal er scheiding plaats hebben tussen het goede en het boze, dat er in vergaderd was. Geveinsden en ware Christenen zullen dan gescheiden worden, het goede zal, als zijnde van waarde, in vaten bijeengebracht worden, en dus zorgvuldig bewaard, maar het boze zal, als verachtelijk en onnut worden weggeworpen; en rampzalig is de toestand van hen, die op dien dag weg- geworpen zullen worden. Zolang het net in de zee is, weet men niet wat er in is, de vissers zelven kunnen het niet onderkennen; maar behoedzaam trekken zij het op met al wat er in is, en brengen het, om den wille van het goede, dat er zich in bevindt, naar den oever. Zodanig is Gods zorge over de zichtbare kerk, en zodanig behoort des leraars zorge te zijn over hen, over wie hij is aangesteld, al zijn zij nog van gemengden aard. 2.. Hier is de verklaring van het laatste gedeelte der gelijkenis, het eerste is duidelijk en verstaanbaar genoeg: wij zien in de zichtbare kerk sommigen van allerlei soort; maar het laatste gedeelte ziet op hetgeen nog komen moet, en wordt dus meer bijzonder verklaard, vers 49, 50. {#Mt 13.49,50} Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen, dan, en niet eerder, zal de dag der scheiding, der ontdekking zijn. Wij moeten niet verwachten, dat het net vol zal zijn van goede vissen, wèl in de vaten, maar in het net zijn zij gemengd. Zie hier:
a. De onderscheiding der bozen van de rechtvaardigen. De engelen van den hemel zullen uitgaan, om datgene te doen wat de engelen der gemeente nooit konden doen: zij zullen de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden; en wij behoeven niet te vragen, hoe zij ze zullen kunnen onderscheiden, als zij hun opdracht en hun instructiën ontvangen van Hem, die alle mensen kent, inzonderheid hen kent, die Zijne zijn, en hen, die dit niet zijn; en wij kunnen er ons verzekerd van houden, dat er in geen enkel opzicht ene vergissing zal plaats hebben.
b. Het oordeel der bozen, nadat zij aldus van de rechtvaardigen zijn afgescheiden. Zij zullen in den vurigen oven geworpen worden. Eeuwige ellende en smart zullen voorzeker het deel zijn van hen, die leven onder de geheiligden, maar zelf ongeheiligd zijn. Dit is hetzelfde, wat wij te voren bij vers 42 {#Mt 13.42} gehad hebben. Christus zelf heeft dikwijls over de pijniging der hel gesproken, als van de eeuwigdurende straf der geveinsden, en het is goed, om dikwijls aan die ontdekkende en levenwekkende waarheden herinnerd te worden.
IV. De gelijkenis van den heer des huizes, welke bestemd is als middel, om al het overige in het hart te doen prenten.
1. De aanleiding er toe was de goede vordering der discipelen in wetenschap en kennis, en inzonderheid het nut, dat zij uit deze leerrede hadden getrokken. Hij vroeg hun: Hebt gij dit alles verstaan? Te kennen gevende, dat Hij, zo zij het niet hadden verstaan, bereid was het hun nader te verklaren. Het is de wil van Christus, dat allen, die het woord lezen en horen, het zullen verstaan, want, hoe zou het hun anders goed kunnen doen? Daarom behoren wij, als wij het woord hebben gelezen of gehoord, te onderzoeken, of ons te laten onderzoeken, of wij het al of niet verstaan hebben. Het is voor de discipelen van Christus gene schande om ondervraagd te worden. Christus nodigt ons, om bij Hem onderricht te zoeken, en de leraren behoren hun diensten aan te bieden aan hen, die ene goede vraag te doen hebben betreffende hetgeen zij hebben gehoord. Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere; en wij hebben reden te geloven, dat zij in waarheid dit bevestigend antwoord konden geven, want, als zij niet verstonden, dan vroegen zij om ene verklaring, vers
36. En {#Mt 13.36} de verklaring van deze gelijkenis was de sleutel tot de andere. Het rechte verstaan van ééne goede leerrede, zal ons grotelijks helpen, om ook ene andere te verstaan, want goede waarheden verduidelijken elkaar; en de wetenschap is voor den verstandige licht.
2. Het doel van de gelijkenis zelf was Zijne goedkeuring te kennen te geven over hun vordering. Christus is bereid om gewillige leerlingen in Zijne school aan te moedigen, al zijn zij ook zwak, en tot hen te zeggen: wèl gedaan, en wèl gezegd. Het looft hen als schriftgeleerden, onderwezen in het koninkrijk der hemelen. Thans leerden zij, om naderhand te kunnen onderwijzen, en de leraars onder de Joden waren de schriftgeleerden. Ezra, die zijn hart had gericht om in Israël te leren, wordt een vaardig schriftgeleerde genoemd, Ezra 7:6, 10. {#Ezr 7.6,10} Nu is ook een bekwaam en getrouw bedienaar van het Evangelie een schriftgeleerde; maar ter onderscheiding wordt hij een schriftgeleerde, in het koninkrijk der hemelen onderwezen, genoemd, bedreven in de dingen des Evangelies, en bekwaam, om die dingen te onderwijzen. Zij, die geroepen zijn, om anderen te onderwijzen, moeten zelven goed onderwezen zijn. Indien de lippen des priesters wetenschap moeten bewaren, dan moet zijn hoofd eerst wetenschap hebben. Het onderwijs van een Evangeliedienaar moet wezen in het koninkrijk derhemelen, dat is de zaak, waarmee hij te doen heeft. Iemand kan een groot wijsgeer en staatsman zijn, zo hij echter niet onderwezen is in het koninkrijk der hemelen, zal hij een slecht Evangeliedienaar zijn. Hij vergelijkt hen bij een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt, vruchten, die in het vorige jaar geplant, en in dit jaar geoogst zijn, overvloed en verscheidenheid om er zijne vrienden op te onthalen, Hoogl. 7:13 {#So 7.13}. Zie hier hetgeen, waarmee een leraar toegerust behoort te wezen, een schat van oude en nieuwe dingen. Zij, die er zo vele en velerlei gelegenheden toe hebben behoren zich in hun tijd van vergaderen-dat is in hun leertijd-wel te voorzien van oude en nieuwe waarheden, uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament, opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust, 2 Tim. 3:16, 17 {#2Ti 3.16,17}. Oude ervaringen, en nieuwe waarnemingen, zij hebben allen haar nut; en wij moeten ons niet vergenoegen met oude ontdekkingen, maar er nieuwe aan toedoen. Leef en leer. Welk gebruik hij van die toerusting moet maken; hij moet voortbrengen, het opleggen moet geschieden, om uit te kunnen geven tot nut en voordeel van anderen. Gij moet opleggen, maar niet voor u zelven. Velen zijn vol, maar hebben geen lucht, gene opening om er iets van hun volheid door te laten, Job 32:19 {#Job 32.19}. Zij hebben een talent, maar begraven het; dat zijn de on- nutte dienstknechten. Christus zelf heeft ontvangen om te kunnen geven, dat moeten ook wij, en dan zullen wij meer hebben. In het voortbrengen is het het best, dat oude en nieuwe dingen samengaan, oude waarheden, maar uitgedrukt in nieuwe vormen, en met nieuwe genegenheid.