Hendrikus schreef:-DIA- schreef:Er is nu zo'n andere wind gaan waaien op het kerkelijk erf... Een vreemde
wind, waar de wind des Geestes niet meer in vernomen wordt...
Dit vind ik nou zo triest... Het verleden idealiseren, dat is tot daar aan toe, dat doen oude mensen ook wel.
Maar zeggen dat de Geest niet meer werkt... Kijk, als jij niet meer opmerkt dat de Geest werkt, zegt dat hooguit iets over het milieu waarin je verkeert. Maar geloof maar gerust dat de Geest nog werkt! En dat zal zo blijven, tot de voleinding van de wereld. Dus houd toch eens op met dat gesomber, kijk eens wat verder dan je kleine kringetje!
Ja, de Geest blijf wel werken... maar het is zo verborgen, en ook hij merkte dat:
DIE GOEIE OUDE TIJD
De tijden zijn veranderd. Niet alleen in het dagelijks leven, en zelfs niet alleen in het wereldgebeuren. Ook op het kerkenpad zien we grote veranderingen.
Veranderingen die niet zomaar uit de lucht zijn komen vallen. We zijn er naartoe gegroeid. Zonder dat we er erg in hadden. We zijn niet waakzaam geweest, en velen hebben niet gelet op het woord van de apostel Paulus: ‘Velen wandelen anders’.
Met schaamte moeten we belijden dat we geslapen hebben. Mijn oude vriend was een dagje bij mij langs gekomen. Voor mij een verademing, en ik meen ook voor mijn vriend zelf.
Niet dat we elke dag kunnen spreken uit het nieuwe leven. Zeker, dat mag ook wel eens gebeuren, en dan is het een dubbel wonder. Wie zegt dat hij er elke dag bij leeft, bedriegt zich grotelijks. Het is voor ons samen wel eens een wonder dat we over het verleden mogen spreken. Dat we met jaloersheid mogen terugdenken aan die ‘goeie oude tijd’.
Verder moet een ieder belijden dat vandaag de dood in de pot is. Mijn vriend kan er over wenen. Soms zitten we stilletjes op de bank onder de boom. Dan wenen we samen. Voornamelijk in deze droge tijd, waarin zelfs het gedierte schreeuwt om water. Het geboomte laat de bladeren geel worden. De weilanden vertonen de gedaante van een woeste, huilende wildernis.
Jeremia heeft ons hetzelfde beeld getoond. Zelfs de kinderen gaan uit naar een weinig water, doch het is er niet. Ook in zijn dagen schreeuwde het gedierte om gras, en het versmachtte van dorst.
Ik hoorde van een oude knecht des Heeren. Hij kon niet meer bidden om regen. En toen gebeurde het wonder: er was een flinke regenbui gevallen.
De oude leraar kwam die zondag op de preekstoel. Met tranen in zijn ogen bedankte hij zijn Koning, dat Hij de stem van het gedierte had gehoord.
Voor vele zonaanbidders was het volgens hem een oorzaak om de vuist naar de hemel op te heffen. De Heere had moeten wachten tot de vakantie voorbij was.
Dat we rust zoeken, is soms nodig, en de Heere gunt het ons nog. Vroeger was het er niet. Er was geen geld. Er moest gearbeid worden om in leven te blijven.
O, als het oude volk het nog eens zou moeten meemaken. Ze zouden zich omkeren in hun graf: kerkvolk op de stranden, in het buitenland. Wat er dan van terechtkomt? Dat weet de Heere van de sabbat alleen. Daarom is het een troost om zo nu en dan op het kerkenpad te mediteren over de dagen vanouds.
Ondanks alle verdriet, moeite en armoede, was het toen beter dan nu.
Mijn oude vriend zat naast me. Hij vertelde van zijn vader. Die was wat ouderwets. En bij het kerkvolk was hij ook niet in tel. Volgens hen was hij driehonderd jaar te laat geboren.
Ook hij sprak van die goeie oude tijd. Toen kwamen er reeds dingen voor, waarvan we nu de vruchten zien.
Ik vertelde mijn vriend van die oude moeder die ik goed heb gekend. Ze woonde in een nauwe straat, op een bovenverdieping. Verkeer was er bijna niet. In haar omgeving werd ze niet opgemerkt, maar het oude volk wist haar daar wel te vinden.
Zondags zag men haar naar Gods huis gaan. Dat was de enige verkwikking in haar leven. Meer begeerde ze niet en meer had ze niet nodig. Ze was arm grootgebracht, maar rijk van haar Koning onderhouden.
Plotseling openbaarde zich een kwaal waar veel oudjes aan lijden. Ze werd dement en kwam niet meer in de kerk. Ja, het werd zo erg, dat ze op vrijdag op kousenvoetjes naar de kerk wilde gaan, en op zondag met haar tasje onder de arm boodschappen wilde gaan doen.
Het kan verkeren, nietwaar? Zelfs van één van onze oudvaders lezen we dat hij met een poppetje zat te spelen, terwijl hij een ogenblik later, met Gods volk rondom zich, vertelde van de wegen des Heeren.
Zo verging het ook die oude moeder. Veel ben ik bij haar in haar woning geweest. Praten deed ze vrijwel niet meer, en wat ze vertelde was brabbeltaal.
Totdat ik haar vroeg: ‘Vertel nog eens waar God u vandaan gehaald heeft’. En toen het wonder: ze deed haar mond open, en vertelde helder haar gehele weg, van het begin tot het einde.
Met tranen in de ogen heb ik zitten luisteren, en ook zij weende als een kind. Ze was uitverteld, en toen praatte ze weer haar brabbeltaaltje.
Ze is verlost. God heeft haar welgedaan. Kunt u zich nu indenken waarom ik zo graag met mijn oude vriend naar het oude kerkenpad ga? Nieuws hebben we niet altijd, daarom doet het goed dat we nog eens over die goeie oude tijd mogen spreken.
Het is soms zo vreemd op het oude kerkenpad. Vreemde bekeringen worden er verteld. De een smult hier, en de ander smult daar. Men roept gezelschappen samen, maar anders dan voorheen.
U kunt zich misschien wel voorstellen dat Elia tenslotte klaagt dat hij alleen is overgebleven. Ja, zo denkt mijn oude vriend er ook wel eens over: alleen, verlaten, vergeten… Toch heeft de Heere Elia gezegd dat er nog zevenduizend waren. Zeker, ze waren er wel, maar Elia heeft er weinig steun van ondervonden. Volk des Heeren blijft er, dat is zeker, maar het is zo verborgen.
Mijn oude vriend zat aandachtig te luisteren. Hij heeft soms veel heimwee, en als zijn heimwee groot en veel wordt, verlangt hij naar mij, op het aloude kerkenpad.
Er is veel veranderd, maar bij de Heere is geen verandering noch schaduw van omkering. Gelukkig maar!
Tegen de avond ging mijn oude vriend weer naar huis. Met heimwee in zijn hart, naar de dagen vanouds…