Denkertje21,
22 pagina's terug heb ik je eens gevraagd naar je Schriftvisie. Hoe zie jij de Bijbel, hoe lees je de Bijbel en hoe waardeer je in dat kader NGB art. 1-6. Ik heb daar nog geen antwoord op gekregen. Maar dat terzijde...
Ik heb het idee dat de discussie in een kringetje draait. Daarom nog maar citaten uit eigen werk

(zo'n 17-25 pagina's terug...)
Met alle bovenstaande afzwakkingen van de Bijbelse gegevens (wat zo ervaar ik het wel) kunnen we het dus over één ding eens zijn: de Bijbel veroordeelt duidelijk de geslachtsgemeenschap tussen twee personen van hetzelfde geslacht en de Bijbel spreekt alleen maar positief over de geslachtsgemeenschap tussen één man en één vrouw binnen het huwelijk.
Dat staat los van de vraag of men de gaardheid kende of niet. (Ik ben van mening dat de Heere Jezus daarover wel sprak in Matth. 19:12.)
Wat je eigenlijk zegt, is dat, wanneer de Bijbelschrijvers hadden geweten van een verschil tussen homo-zijn en homo-doen, ze wat genuanceerder gesproken hadden.
Maar als je die veronderstelling meeneemt in je wijze van Bijbellezen, dan zit je dicht tegen de historsiche Schriftkritiek aan, waardoor je het licht van de historie uiteindelijk leidend laat zijn voor de exegese. Het onverbrekelijke geheel van de Schrift verlies je dan op den duur uit het oog. De Bijbel is één geheel, ik denk dat we het daarover eerst eens moeten zijn.
Als ik als hetero andere vrouwen begeer, dan is dat zonde en schuld voor God, evenzeer als ik vanmiddag een collega zou bestelen, of een voorbijganger dood zou slaan. Ja, zelfs de begeerte daartoe stelt mij eeuwig schuldig. En dat is nu juist de diepte van onze verlorenheid. En daarom hebben we er Eén nodig, Die volkomen kan verlossen van al onze zonden, de Heere Jezus Christus. Alles wat ik zonder Hem doe, is met zonde bevlekt, ook mijn huwelijk! Maar als ik liefde en trouw bewijs aan iets wat de Heere een gruwel noemt, dan kan dat nooit Gods bedoeling zijn, evenmin als ik overspel zou bedrijven, hetgeen de Heere ook een gruwel noemt. En van de teksten die je aanhaalt, zou ik nu willen inzoomen op die uit Leviticus.
Leviticus 18:22 "Bij een manspersoon zult gij niet liggen met vrouwelijke bijligging; dit is een gruwel."
Leviticus 20:13 "Wanneer ook een man bij een manspersoon zal gelegen hebben, met vrouwelijke bijligging, zij hebben beiden een gruwel gedaan; zij zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen!
In beide gedeeltes gaat het niet over uitspattingen, maar over alles wat rond huwelijk en sexualiteit voor de Heere een gruwel is. Is het niet zo dat de Heere gisteren en heden en tot in eeuwigheid Dezelfde is? Als iets Hem toen een gruwel was, zou dat nu niet meer zo zijn?
Stel dat er een Israëliet was die een homofiele geaardheid had en aan Mozes gevraagd zou hebben: Mozes, ik wil graag een relatie met mijn buurjongen opbouwen, in liefde en trouw. We willen God dienen. Dan zou Mozes met Leviticus 18 in de hand kunnen zeggen: Beste jongen, Mijn rechten zult gij doen, zegt de Heere, en Mijn inzettingen zult gij houden, om in die te wandelen. Ik ben de Heere uw God. De Heere wil het huwelijk heilig houden, de Heere wil dat je je lichaam rein houdt en noemt daarom alles wat niet in overeenstemming is met de bedoeling van ons lichaam. En dat houdt ook in: Bij een manspersoon zult gij niet liggen met vrouwelijke bijligging; dit is een gruwel. Want al wie enige van deze gruwelen doen zal, die zielen, die ze doen, zullen uit het midden van haar volk uitgeroeid worden. Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke inzettingen, die voor u zijn gedaan geweest, en u daarmede niet verontreinigt; Ik ben de HEERE, uw God!
Denkertje21, niets in dit gedeelte is vervuld met de komst van Christus! Dat neemt echter niet weg dat ook sexuele zonden, ook homosexuele zonden door het bloed van Christus afgewassen kunnen worden.
Elke liefde moet tot eer van God zijn. En als de Heere iets geeft van het samen mogen verkeren aan de voeten van Christus als man en vrouw, dan zal ook het huwelijk als zodanig een diepere dimensie krijgen. Dan mag de man iets afschaduwen van Christus en de vrouw iets van de bruid van Christus, Zijn gemeente.
In een homofiele relatie is die notitie verdwenen. Niet alleen omdat er geen 'hoofd' is, zoals de Bijbel daarover spreekt, maar veel meer nog, omdat er een relatie is, die de Heere nooit gewild heeft, zoals je zelf ook aangeeft. Je mag de gebrokenheid van de schepping na Genesis 3 nooit gebruiken om te zeggen: Nu deze gebrokenheid er eenmaal is, moeten we er maar het beste van zien te maken. Nee, de Heere eist van alle mensen nog steeds volmaakte gehoorzaamheid. En als zijn Woord zegt dat alleen één man en één vrouw de verbintenis is, die Hem behaagt. Ons hele leven heeft maar één doel: tot Zijn eer leven. Hoe brengt Hij mensen weer aanvankelijk tot dat doel terug? Door hen te zaligen, door hen te verzoenen door het bloed van Zijn Zoon, door hen te heiligen in Hem. Dat is dus heel wat anders dan: mogelijkheden om met deze gebrokenheid om te gaan, want de Heere ziet geen zonden door de vingers.
En zó, op die wijze, moet elk huwelijk een afschaduwing zijn van dit hemelse huwelijk. Dat kan toch nooit gebeuren door een situatie uit de gebrokenheid na Genesis 3 te accepteren als dat in liefde en trouw zou zijn?
Je vergelijkt homosexualiteit met dood, ziekte en invaliditeit. Ik denk dat dat wel een mooie vergelijking is. Want hoewel we weten dat dit gevolgen van Genesis 3 zijn, vechten we allemaal tegen de dood, wil niemand ziek of invalide worden. En dat mag. Daar mag ook om gebeden worden. (Lees Jakobus 5) Maar is het dan niet heel vreemd om homosexualiteit dan maar te accepteren, als de relatie die daaruit voortvloeit maar gebaseerd is op liefde en trouw? Zou het niet logisch zijn als we daar net zo hard tegen strijden als tegen dood, ziekte en invaliditeit?
Ik ben het dus niet met je eens dat Jezus deze geaardheid niet noemt. Er zijn volgens zijn eigen woorden immers mensen die niet kunnen trouwen (gesnedenen), omdat ze van moeders lijf alzo geboren zijn? (Matth. 19:12)
In feite maakt het voor de Heere niet uit of de bijligging bij een man uit verdorvenheid/uitspatting of uit geaardheid voortkomt. De daad zelf is de Heere een gruwel.
De worsteling waar je het over hebt, en de grote geslotenheid en hardheid in onze gezindte over dit onderwerp is voor mij de drive om jullie nooit als medemens af te schrijven. Ik zou wel alle kerken willen oproepen om met warmte om homofiele jongeren (en ouderen) heen te gaan staan. Want op dat punt is er heel veel leed.
Het enige wat ik heb proberen aan te tonen, is, dat jullie de historische context van de genoemde Bijbelgedeelten zo bepalend laten zijn, dat er ruimte wordt gevraagd voor een levenswijze die in de Schrift (het geheel van de Schrift) wordt afgewezen.
Er zijn veel zaken in Leviticus die voor ons niet meer van toepassing zijn, tenzij het uitwerkingen betreffen van de tien geboden, of in andere Schriftgedeeltes ook worden genoemd. En daarom heb ik ook eerder aangegeven dat Leviticus 18 en 20 voor mij gewoon van toepassing blijven. Het gaat daar niet alleen over uitspatting; er wordt bijv. ook gesproken over het verbod om te liggen bij je moei (=tante). Ik denk dat niemand hier beweerd, dat de Bijbel onhelder is. Een relatie met je tante, ook als die in liefde en trouw is, wordt afgewezen.
Tot slot zou ik je graag willen wijzen op 2 Samuël 1: 26. David treurt daar om de dood van Jonathan. Het was zijn zielenvriend. Onterecht hebben sommigen hier een homosexuele relatie in gelezen. Er staat immers dat David de ziel van Jonathan lief had (dus niet het lichaam). David had 6 vrouwen (een grote zonde), maar de liefde tot Janathan ging verder, was meerder, was wonderlijker! Ze hadden elkaar ontmoet in de boodschap die elke dag uitging van het morgenoffer en het avondoffer. Ze hadden elkaar leren verstaan, geestelijk leren verstaan. Als je zo'n hartsvriend, zo'n zielenvriend verliest, dan verlies je heel veel. Zo'n vriendschap verduurt echter de eeuwigheid omdat ze gegrond is in Christus Zelf.
Zo'n vriendschap wens ik je van harte toe!
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)