Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Heb. 6:1 We moeten de eerste beginselen van de leer over Christus hier toch maar laten rusten en ons richten op wat voor volwassenen bedoeld is. We willen niet nog eens het fundament leggen
Hedendaagse bijbelstudie is voor een belangrijk deel het elimineren van theologische contradicties.
- Bert Mulder
- Berichten: 9090
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Toch is het duidelijk dat er kerken in Nederland (en elders) vol met mensen zitten, die helemaal geen troost hebben voor de eeuwigheid.Zonderling schreef:
@Bert,
Verrassend hoe je mij allerlei lasterlijke ongerijmdheden in de mond probeert te leggen.
Dat je het zelf niet kunt rijmen dat God de Zijnen ook vóór hun wedergeboorte bearbeidt, bewaart en nimmer zal toelaten dat zij verloren gaan (aangezien zij reeds van eeuwigheid verkoren zijn), betekent niet dat je mij allerlei lasteringen in de mond moet leggen.
Je zit (zoals zo velen) verstrikt in verkeerde opvattingen over de levendmaking en komt met allerlei tegenwerpingen die geheel tegen de rede zijn. Lees de Gereformeerde vaderen niet door je eigen bril, maar lees ze eens eerlijk. En verwerp ook de Puriteinen en Schotten niet.
Z.
En dat wel door een leer, die de kleinen in de genade van alle troost berooft, door niet op Christus te wijzen, maar door op allerlei onbijbelse 'bekeringsgeschiedenissen' en andere fabels van mensen te wijzen.
Dit zeggen onze DL daarover:
16 Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden wanneer zij van de verwerping horen gewagen, noch zichzelven onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en dien met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de verwerping verschrikt te worden degenen die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in den weg der godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft dat Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken. Maar deze leer is met recht schrikkelijk voor degenen die God en Christus den Zaligmaker niet achtende, zichzelven aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren.
15 Deze genade is God aan niemand schuldig; want wat zou Hij schuldig zijn dengene die Hem niets eerst geven kan, opdat het hem vergolden worde? Ja, wat zou God dien schuldig zijn die van zichzelven niet anders heeft dan zonde en leugen? Diegene dan die deze genade ontvangt, die is Gode alleen daarvoor eeuwige dankbaarheid schuldig, en dankt Hem ook daarvoor; diegene die deze genade niet ontvangt, die acht ook deze geestelijke dingen gans niet en behaagt zichzelven in het zijne; of, zorgeloos zijnde, roemt hij ijdellijk dat hij heeft hetgeen hij niet heeft. Voorts, van diegenen die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld der apostelen het beste oordelen en spreken; want het binnenste des harten is ons onbekend. En wat aangaat anderen, die nog niet geroepen zijn, voor dezulken moet men God bidden, Die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren; en wij moeten ons geenszins tegenover hen verhovaardigen, alsof wij onszelven uitgezonderd hadden
Verder in ons Avondmaal formulier:
Maar dit wordt ons, geliefde broeders en zusters, niet voorgehouden om de verslagen harten der gelovigen kleinmoedig te maken, alsof niemand tot het Avondmaal des Heeren gaan mocht, dan die zonder enige zonde ware. Want wij komen niet tot dit Avondmaal om daarmede te betuigen dat wij in onszelven volkomen en rechtvaardig zijn; maar integendeel, aangezien wij ons leven buiten onszelven in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmede dat wij midden in den dood liggen. Daarom, al is het dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk: dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulken ijver om God te dienen niet begeven, als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid onzes geloofs, en de boze lusten onzes vleses te strijden hebben; nochtans, desniettegenstaande, overmits ons (door de genade des Heiligen Geestes) zulke gebreken van harte leed zijn, en wij begeren tegen ons ongeloof te strijden en naar alle geboden Gods te leven; zo zullen wij gewis en zeker zijn dat geen zonde noch zwakheid, die nog (tegen onzen wil) in ons overgebleven is, ons kan hinderen dat ons God niet in genade zou aannemen, en alzo dezer hemelse spijze en drank waardig en deelachtig maken.
Daar lees ik NIET! dat, als men nog geen vrijmoedigheid heeft, (en nu wijs ik met mijn vinger naar bepaalde predikanten en andere kerkeraadsleden), dat men die mensen voortdurend maar voorhouden dat alles dood en doods is, en dat ze maar eens diep in moeten leven hoe diep ze in de zonden liggen. En dat ze maar eens op dat 'oude volk van God' moeten zien, er zijn er nog een heel enkele hier en daar. Dat is een verfoeilijke leer!
Heb ik over deze gezegdes, bijvoorbeeld (even geleend van Luther(RF)):
Luther schreef:.
... ja dat moet Gods Geest leren.
... dat moet je nu doorleven.
... daar moeten we achtergebracht worden.
... je spreekt er wel over, maar je moet er uit spreken.
... dat moeten geen woorden, maar zaken worden.
Jesaja 40:1
TROOST , troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
.
Laatst gewijzigd door PvS op 11 aug 2009, 21:06, 2 keer totaal gewijzigd.
Eén ding weet ik, dat ik blind ben en niet zie...
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Ik heb de zin gewijzigd: het woordje NIET moest er nog tussen.PvS schreef:Zin loopt niet helemaal, Luther.Luther schreef:Ik hoorde pas nog iemand zeggen: "Ja, als ik me niet bedrieg, mag ik toch zeggen dat ik weleens door het geloof op die Borgh heb mogen zien en iets heb mogen ervaren: Hij voor mij. Maar ja, nu ben ik nog niet verzoend, mijn schuld staat nog open."
Men dwaalt, wellicht door liefde, maar men dwaalt! Het is eigenlijk ook een vorm van het onrein achten van het bloed van Christus. In Hem is een volkomen zaligheid, een volkomen verlossing en een volkomen gerechtigheid.
En wat is de oorzaak, dat men zo dwaalt?
De oorzaak is, dat men wedergeboorte, geloof en rechtvaardigmaking niet alleen onderscheid (onderscheiden is goed; het zijn verschillende weldaden) maar ook in tijd uiteen trekt.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
AmenVDB-23 schreef:De Geest gaat eerst overuigen omdat zij in Mij niet geloven -Joh. 16:8. En iemand die nog niet gelooft, is niet wedergeboren, niet gerechtvaardigt en niet verheerlijkt. Oh! Hoevelen zoeken in te gaan met hun "zogenaamde"overtuigingen, en menen wederomgeboren te zijn buiten de geloofskennis van Christus. Men noemt overtuigingen tegenwoordig al een weldaad die voortvloeit uit Christus. Men laat zich niet meer gezeggen, maar ondertussen reist men met een ingebeelde Hemel rechtstreeks ter helle. Ds.Wisse, ook wel Proffesor Wisse schrijft in zijn boekje "de droefheid naar God", dat er momenteel duizenden zielen in de hel liggen, die hierop aarde toch menigmaal geweend en uitgeroepen hebben: "Oh, dat oordeel, Oh, ik ben nog onbekeerd, Oh, ik ben een zondaar enz.!" Zielen die zeggen dat zij met overtuigingen God kunnen ontmoeten, die weten niet wat NOOD is. Als de eeuwigheid op het spel staat, dan kan een verloren ziel het niet met een "misschientje" doen. Mensen die menen met een misschientje God te kunnen ontmoeten zijn er in onze dagen genoeg, maar de verloren zoon moest terug naar Zijn vader, die kon het ook niet met een "misschientje" doen. Een recht ontdekte en overtuigde ziel laat zich ook niet de handen opleggen door mensen. Één zaak is op zijn hart gebonden: "Ik sta voor God, onverzoend en met een hemelhoge schuld." Als God gaat doortrekken met zo'n een verloren ziel, en nog meer bemoeienissen met hem maakt, dan krijgt hij een evangelische slag naar binnen. "Zoveel goeds tegen zoveel kwaad." Zalig worden doet daar niet meer mee, want hij is rampzalig, en daar ligt al zo'n zoetheid in. Die ore heeft om te horen, die hore! Maar zo kan en mag Hij niet sterven, de Vader, in de gelijkenis van de verloren zoon, snelde op zijn jongen af. Zo omhelsd de Vader een gans verloren ziel, en doet Hij het klinken in de ziel: "Ik heb verzoening voor hem gevonden, Ik wil niet dat hij in het verderf nederdale." Christus openbaart Zichzelf daar in de ziel, als een geschonken Borg, en trekt hem op vanuit het modderig slijk, en stelt hem op de Roststeen. De zonden worden achter hem gedaan, als in een zee van eeuwige vergetelheid. Vrijgemaakt van de banden der wet, van de vloek der wet, en gestelt in een volkomen vrijheid, van eeuwige zaligheid, eeuwige vrede, en een eeuwige rust. Alles staat of valt bij de schenking van Christus in de ziel, want de schenking gaat aan de aanneming vooraf. Want wij kunnen geen ding aannemen, zo het ons uit de Hemel niet gegeven zij. Christus is een verborgen Persoon, maar moet ons tussen de wieg en het graf zaligmakend geopenbaard worden.
Want, de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zaligen, dat verloren was.
http://www.dewoesteweg.nl
http://www.dewoesteweg.nl
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Luther schreef:Ik heb de zin gewijzigd: het woordje NIET moest er nog tussen.PvS schreef:Zin loopt niet helemaal, Luther.Luther schreef:Ik hoorde pas nog iemand zeggen: "Ja, als ik me niet bedrieg, mag ik toch zeggen dat ik weleens door het geloof op die Borgh heb mogen zien en iets heb mogen ervaren: Hij voor mij. Maar ja, nu ben ik nog niet verzoend, mijn schuld staat nog open."
Men dwaalt, wellicht door liefde, maar men dwaalt! Het is eigenlijk ook een vorm van het onrein achten van het bloed van Christus. In Hem is een volkomen zaligheid, een volkomen verlossing en een volkomen gerechtigheid.
En wat is de oorzaak, dat men zo dwaalt?
De oorzaak is, dat men wedergeboorte, geloof en rechtvaardigmaking niet alleen onderscheid (onderscheiden is goed; het zijn verschillende weldaden) maar ook in tijd uiteen trekt.
Luther, kan je mij vertellen hoe dat in de tijd uiteen trekken van wedergeboorte, geloof en rechtvaardigmaking dan gedaan wordt? Want daar ben ik niet zo goed van op de hoogte..
Daartoe zijn de dingen gegeven, dat ze gebruikt worden; maar niet, opdat ze vergaard zouden worden - D. Bonhoeffer
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
en hoe dat dan goed gepraat wordt?
Daartoe zijn de dingen gegeven, dat ze gebruikt worden; maar niet, opdat ze vergaard zouden worden - D. Bonhoeffer
- Bert Mulder
- Berichten: 9090
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Geachte broeder Zonderling,Zonderling schreef:
@Bert,
Verrassend hoe je mij allerlei lasterlijke ongerijmdheden in de mond probeert te leggen.
Dat je het zelf niet kunt rijmen dat God de Zijnen ook vóór hun wedergeboorte bearbeidt, bewaart en nimmer zal toelaten dat zij verloren gaan (aangezien zij reeds van eeuwigheid verkoren zijn), betekent niet dat je mij allerlei lasteringen in de mond moet leggen.
Je zit (zoals zo velen) verstrikt in verkeerde opvattingen over de levendmaking en komt met allerlei tegenwerpingen die geheel tegen de rede zijn. Lees de Gereformeerde vaderen niet door je eigen bril, maar lees ze eens eerlijk. En verwerp ook de Puriteinen en Schotten niet.
Z.
Is het toch heus niet mijn bedoeling geweest om hier persoonlijk te worden. Daarvoor mijn excuus dus, daar het blijkbaar zo overgekomen is.
Ik ben toch de enige niet die, op grond van de Schrift en de belijdenisgeschriften, enig voorbereidingswerk, behalve de algemene overtuiging, beslist afwijst.
Zo ook Maccovius (die bij jou niet in goede reuk staat), Witsius, alsook Dr. A. Kuyper.
Zo kan ik ook Calvijn aanhalen, in zijn Institutie, deel II, Hoofdstuk 3:
1. The nature of man, in both parts of his soul, (viz., intellect and will,) cannot be better ascertained than by attending to the epithets applied to him in Scripture. If he is fully depicted (and it may easily be proved that he is) by the words of our Saviour, "that which is born of the flesh is flesh," (John 3: 6,) he must be a very miserable creature. For, as an apostle declares, "to be carnally minded is death," (Rom. 8: 8,) "It is enmity against God, and is not subject to the law of God, neither indeed can be." Is it true that the flesh is so perverse, that it is perpetually striving with all its might against God? that it cannot accord with the righteousness of the divine law? that, in short, it can beget nothing but the materials of death? Grant that there is nothing in human nature but flesh, and then extract something good out of it if you can. But it will be said, that the word "flesh" applies only to the sensual, and not to the higher part of the soul. This, however, is completely refuted by the words both of Christ and his apostle. The statement of our Lord is, that a man must be born again, because he is flesh. He requires not to be born again, with reference to the body. But a mind is not born again merely by having some portion of it reformed. It must be totally renewed. This is confirmed by the antithesis used in both passages. In the contrast between the Spirit and the flesh, there is nothing left of an intermediate nature. In this way, everything in man, which is not spiritual, falls under the denomination of carnal. But we have nothing of the Spirit except through regeneration. Everything, therefore, which we have from nature is flesh. Any possible doubt which might exist on the subject is removed by the words of Paul, (Eph. 4: 23,) where, after a description of the old man, who, he says, "is corrupt according to the deceitful lusts," he bids us "be renewed in the spirit" of our mind. You see that he places unlawful and depraved desires not in the sensual part merely, but in the mind itself, and therefore requires that it should be renewed. Indeed, he had a little before drawn a picture of human nature, which shows that there is no part in which it is not perverted and corrupted. For when he says that the "Gentiles walk in the vanity of their mind, having the understanding darkened being alienated from the life of God through the ignorance that is in them, because of the blindness of their heart," (Eph. 4: 17, 18,) there can be no doubt that his words apply to all whom the Lord has not yet formed anew both to wisdom and righteousness. This is rendered more clear by the comparison which immediately follows, and by which he reminds believers that they "have not so learned Christ these words implying that the grace of Christ is the only remedy for that blindness and its evil consequences. Thus, too, had Isaiah prophesied of the kingdom of Christ, when the Lord promised to the Church, that though darkness should "cover the earth, and gross darkness the people," yet that he should "arise" upon it, and "his glory" should be seen upon it, (Isaiah 40: 2.) When it is thus declared that divine light is to arise on the Church alone, all without the Church is left in blindness and darkness. I will not enumerate all that occurs throughout Scripture, and particularly in the Psalms and Prophetical writings, as to the vanity of man. There is much in what David says, "Surely men of low degree are vanity, and men of high degree are a lie: to be laid in the balance, they are altogether lighter than vanity," (Ps. 62: 10.) The human mind receives a humbling blow when all the thoughts which proceed from it are derided as foolish, frivolous, perverse, and insane.
http://www.reformed.org/master/index.ht ... nstitutes/
5. When the will is enchained as the slave of sin, it cannot make a movement towards goodness, far less steadily pursue it. Every such movement is the first step in that conversion to God, which in Scripture is entirely ascribed to divine grace. Thus Jeremiah prays, "Turn thou me, and I shall be turned," (Jer. 31: 18.) Hence, too, in the same chapter, describing the spiritual redemption of believers, the Prophet says, "The Lord has redeemed Jacob, and ransomed him from the hand of him that was stronger than he," (Jer. 31: 11;) intimating how close the fetters are with which the sinner is bound, so long as he is abandoned by the Lord, and acts under the yoke of the devil. Nevertheless, there remains a will which both inclines and hastens on with the strongest affection towards sin; man, when placed under this bondage, being deprived not of will, but of soundness of will. Bernard says not improperly, that all of us have a will; but to will well is proficiency, to will ill is defect. Thus simply to will is the part of man, to will ill the part of corrupt nature, to will well the part of grace. Moreover, when I say that the will, deprived of liberty, is led or dragged by necessity to evil, it is strange that any should deem the expression harsh, seeing there is no absurdity in it, and it is not at variance with pious use. It does, however, offend those who know not how to distinguish between necessity and compulsion. Were any one to ask them, Is not God necessarily good, is not the devil necessarily wicked, what answer would they give? The goodness of God is so connected with his Godhead, that it is not more necessary to be God than to be good; whereas the devil, by his fall, was so estranged from goodness, that he can do nothing but evil. Should any one give utterance to the profane jeer, (see Calvin Adv. Pighium,) that little praise is due to God for a goodness to which he is forced, is it not obvious to every man to reply, It is owing not to violent impulse, but to his boundless goodness, that he cannot do evil? Therefore, if the free will of God in doing good is not impeded, because he necessarily must do good; if the devil, who can do nothing but evil, nevertheless sins voluntarily; can it be said that man sins less voluntarily because he is under a necessity of sinning? This necessity is uniformly proclaimed by Augustine, who, even when pressed by the invidious cavil of Celestius, hesitated not to assert it in the following terms: "Man through liberty became a sinner, but corruption, ensuing as the penalty, has converted liberty into necessity," (August. lib. de Perf. Justin.) Whenever mention is made of the subject, he hesitates not to speak in this way of the necessary bondage of sin, (August. de Nature et Gratia, et alibi.) Let this, then, be regarded as the sum of the distinction. Man, since he was corrupted by the fall, sins not forced or unwilling, but voluntarily, by a most forward bias of the mind; not by violent compulsion, or external force, but by the movement of his own passion; and yet such is the depravity of his nature, that he cannot move and act except in the direction of evil. If this is true, the thing not obscurely expressed is, that he is under a necessity of sinning. Bernard, assenting to Augustine, thus writes: "Among animals, man alone is free, and yet sin intervening, he suffers a kind of violence, but a violence proceeding from his will, not from nature, so that it does not even deprive him of innate liberty," (Bernard, Sermo. super Cantica, 81.) For that which is voluntary is also free. A little after he adds, "Thus, by some means strange and wicked, the will itself, being deteriorated by sin, makes a necessity; but so that the necessity, in as much as it is voluntary, cannot excuse the will, and the will, in as much as it is enticed, cannot exclude the necessity." For this necessity is in a manner voluntary. He afterwards says that "we are under a yoke, but no other yoke than that of voluntary servitude; therefore, in respect of servitude, we are miserable, and in respect of will, inexcusable; because the will, when it was free, made itself the slave of sin." At length he concludes, "Thus the soul, in some strange and evil way, is held under this kind of voluntary, yet sadly free necessity, both bond and free; bond in respect of necessity, free in respect of will: and what is still more strange, and still more miserable, it is guilty because free, and enslaved because guilty, and therefore enslaved because free." My readers hence perceive that the doctrine which I deliver is not new, but the doctrine which of old Augustine delivered with the consent of all the godly, and which was afterwards shut up in the cloisters of monks for almost a thousand years. Lombard, by not knowing how to distinguish between necessity and compulsion, gave occasion to a pernicious error.
6. On the other hand, it may be proper to consider what the remedy is which divine grace provides for the correction and cure of natural corruption. Since the Lord, in bringing assistance, supplies us with what is lacking, the nature of that assistance will immediately make manifest its converse, viz., our penury. When the Apostle says to the Philippians, "Being confident of this very thing, that he which has begun a good work in you, will perform it until the day of Jesus Christ," (Phil. 1: 6,) there cannot be a doubt, that by the good work thus begun, he means the very commencement of conversion in the will. God, therefore, begins the good work in us by exciting in our hearts a desire, a love, and a study of righteousness, or (to speak more correctly) by turning, training, and guiding our hearts unto righteousness; and he completes this good work by confirming us unto perseverance. But lest any one should cavil that the good work thus begun by the Lord consists in aiding the will, which is in itself weak, the Spirit elsewhere declares what the will, when left to itself, is able to do. His words are, "A new heart also will I give you, and a new spirit will I put within you: and I will take away the stony heart out of your flesh, and I will give you an heart of flesh. And I will put my Spirit within you, and cause you to walk in my statutes, and ye shall keep my judgements, and do them," (Ezek. 36: 26, 27.) How can it be said that the weakness of the human will is aided so as to enable it to aspire effectually to the choice of good, when the fact is, that it must be wholly transformed and renovated? If there is any softness in a stone; if you can make it tender, and flexible into any shape, then it may be said, that the human heart may be shaped for rectitude, provided that which is imperfect in it is supplemented by divine grace. But if the Spirit, by the above similitude, meant to show that no good can ever be extracted from our heart until it is made altogether new, let us not attempt to share with Him what He claims for himself alone. If it is like turning a stone into flesh when God turns us to the study of rectitude, everything proper to our own will is abolished, and that which succeeds in its place is wholly of God. I say the will is abolished, but not in so far as it is will, for in conversion everything essential to our original nature remains: I also say, that it is created anew, not because the will then begins to exist, but because it is turned from evil to good. This, I maintains is wholly the work of God, because, as the Apostle testifies, we are not "sufficient of ourselves to think any thing as of ourselves," (2 Cor. 3: 5.) Accordingly, he elsewhere says, not merely that God assists the weak or corrects the depraved will, but that he worketh in us to will, (Philip. 2: 13.) From this it is easily inferred, as I have said, that everything good in the will is entirely the result of grace. In the same sense, the Apostle elsewhere says, "It is the same God which worketh all in all," (I Cor. 12: 6.) For he is not there treating of universal government, but declaring that all the good qualities which believers possess are due to God. In using the term "all," he certainly makes God the author of spiritual life from its beginning to its end. This he had previously taught in different terms, when he said that there is "one Lord Jesus Christ, by whom are all things, and we by him," (1 Cor. 8: 6;) thus plainly extolling the new creation, by which everything of our common nature is destroyed. There is here a tacit antithesis between Adam and Christ, which he elsewhere explains more clearly when he says, "We are his workmanship, created in Christ Jesus unto good works, which God has before ordained that we should walk in them," (Eph. 2: 10.) His meaning is to show in this way that our salvation is gratuitous because the beginning of goodness is from the second creation which is obtained in Christ. If any, even the minutest, ability were in ourselves, there would also be some merit. But to show our utter destitution, he argues that we merit nothing, because we are created in Christ Jesus unto good works, which God has prepared; again intimating by these words, that all the fruits of good works are originally and immediately from God. Hence the Psalmist, after saying that the Lord "has made us," to deprive us of all share in the work, immediately adds, "not we ourselves." That he is speaking of regeneration, which is the commencement of the spiritual life, is obvious from the context, in which the next words are, "we are his people, and the sheep of his pasture," (Psalm 100: 3.) Not contented with simply giving God the praise of our salvation, he distinctly excludes us from all share in it, just as if he had said that not one particle remains to man as a ground of boasting. The whole is of God.
Sorry voor de lange engelstalige citaten...
Voor meer engels, kun je dit artikel hier door Martyn McGeown (een Ier) lezen:
http://www.prca.org/prtj/nov2007.pdf
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
-
- Berichten: 4330
- Lid geworden op: 19 nov 2005, 12:31
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
O.k. Bert, dat is prima.Bert Mulder schreef:Geachte broeder Zonderling,
Is het toch heus niet mijn bedoeling geweest om hier persoonlijk te worden. Daarvoor mijn excuus dus, daar het blijkbaar zo overgekomen is.
Tussen ons bestaan echter wel grote verschillen in opvatting. Daar kunnen we niet omheen.
Maar inderdaad, laten we heftigheid laten varen.
We mogen het gerust zeggen wanneer we menen dat de ander ongereformeerde stellingen verkondigt, maar daarbij behoort dan ook wel de bewijslast.
Je bent niet de enige, maar anderzijds zie je dat anderen de voorbereidingen (N.B. van Góds zijde) uitdrukkelijk hebben geleerd. Ik noemde al Olevianus, de Nederlandse professoren Walaeus, Thysius (die ook op de Dordtse Synode waren), de theologen van de Palts op de Dordtse Synode en anderen meer. Daarnaast in het algemeen de puriteinen en zeker ook de Schotse presbyterianen waaronder ook de Marrow men, maar zij niet alleen. We kunnen er nog vele anderen aan toevoegen. Luther, Melanchton, Ursinus, Van der Groe en heel veel andere Nederlandse oudvaders. Zodat ik zelfs durf zeggen, dat deze leer van voorbereiding (alleen van Góds zijde) in de 16e en 17e eeuw nimmer ontkend of weersproken is geweest. Ik weet wel dat er passages zijn in de Acta die iets anders lijken te zeggen, maar Walaeus en Thysius hebben het (zoals ik geciteerd heb) duidelijk verklaard hoe beide opvattingen verenigbaar zijn: Geen ware voorbereidingen van de kant van de mens, maar alleen van Gods zijde.Ik ben toch de enige niet die, op grond van de Schrift en de belijdenisgeschriften, enig voorbereidingswerk, behalve de algemene overtuiging, beslist afwijst.
Overigens zit in de term 'algemene overtuiging' natuurlijk ook wel een bepaalde dubbelzinnigheid. Want in zekere zin zeg ook ik dat deze voorbereidingen algemeen zijn, dat wil zeggen: de zaligheid is er nog niet mee verbonden. Maar van Gods zijde zijn deze voorbereidingen méér dan algemeen, Hij heeft hiermee het oogmerk de uitverkorene te brengen in zijn ellendestaat en gemis.
Ik weet niet of je dat zelf uit de geschriften van Maccovius hebt of uit secundaire bron.Zo ook Maccovius (die bij jou niet in goede reuk staat), Witsius, alsook Dr. A. Kuyper.
Inderdaad staat Maccovius bij mij niet in een goede reuk vanwege zijn levenswandel. Vooralsnog zie ik geen reden om te twijfelen aan de getuigenissen van respectabele tijdgenoten daarover.
Dr. A. Kuyper legt voor mij geen enkel gewicht in de schaal.
Dan Witsius. Ik betwijfel of het wel waar is wat je zegt. Ik denk dat Witsius hier genuanceerder over spreekt.
Laten we dan zien of dit juist is.Zo kan ik ook Calvijn aanhalen, in zijn Institutie, deel II, Hoofdstuk 3:
... The statement of our Lord is, that a man must be born again, because he is flesh. He requires not to be born again, with reference to the body. But a mind is not born again merely by having some portion of it reformed. It must be totally renewed. This is confirmed by the antithesis used in both passages. In the contrast between the Spirit and the flesh, there is nothing left of an intermediate nature. In this way, everything in man, which is not spiritual, falls under the denomination of carnal. But we have nothing of the Spirit except through regeneration.
Wat ik gezegd heb, is dat de Geest ook reeds werkt in de nog-niet-wedergeborenen, zoals overtuigingen en zondekennis door de wet.
Calvijn spreekt hier echter over de vernieuwing door de Geest en het bezit van de Geest. En inderdaad, daarvan bezit een mens niets dan alleen door wedergeboorte.
Calvijn weerspreekt dus niet de werkingen van de Geest in onwedergeborenen, maar hij weerspreekt alleen de vernieuwing en inwoning door de Geest in onwedergeborenen. En daarover bestaat tussen ons ook geen verschil.
5. When the will is enchained as the slave of sin, it cannot make a movement towards goodness, far less steadily pursue it. Every such movement is the first step in that conversion to God, which in Scripture is entirely ascribed to divine grace...
Ook hierover zijn we het eens. De voorbereidingen die gewerkt worden door de Geest vernieuwen de mens niet en het leidt nog niet bekering - zolang de onwederstandelijke, wederbarende werking van de Geest er niet bij komt.
6. On the other hand, it may be proper to consider what the remedy is which divine grace provides for the correction and cure of natural corruption. Since the Lord, in bringing assistance, supplies us with what is lacking, the nature of that assistance will immediately make manifest its converse, viz., our penury. When the Apostle says to the Philippians, "Being confident of this very thing, that he which has begun a good work in you, will perform it until the day of Jesus Christ," (Phil. 1: 6,) there cannot be a doubt, that by the good work thus begun, he means the very commencement of conversion in the will. God, therefore, begins the good work in us by exciting in our hearts a desire, a love, and a study of righteousness, or (to speak more correctly) by turning, training, and guiding our hearts unto righteousness...
En hiervoor geldt hetzelfde als het voorgaande.
Nogmaals: Het voorbereidend werk vernieuwt de mens niet, wederbaart niet en brengt in de mens niet datgene wat waarlijk goed is. Dat doet alleen de Heilige Geest in de toepassing van het Evangelie, door een onwederstandelijk werk waarop het geloof onafscheidelijk altijd volgt.
Het voorbereidend werk dient om de mens te overtuigen, in nood te brengen, in gemis te brengen van een Zaligmaker.
Het onwederstandelijk, wederbarend werk brengt daadwerkelijk de zaligheid aan, vernieuwt de mens en brengt hem dadelijk tot het geloof. Zoals ook de D.L. ons duidelijk leren.
Z.
- Bert Mulder
- Berichten: 9090
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Ook over sommigen van deze namen verschillen wij in mening.Zonderling schreef: Je bent niet de enige, maar anderzijds zie je dat anderen de voorbereidingen (N.B. van Góds zijde) uitdrukkelijk hebben geleerd. Ik noemde al Olevianus, de Nederlandse professoren Walaeus, Thysius (die ook op de Dordtse Synode waren), de theologen van de Palts op de Dordtse Synode en anderen meer. Daarnaast in het algemeen de puriteinen en zeker ook de Schotse presbyterianen waaronder ook de Marrow men, maar zij niet alleen. We kunnen er nog vele anderen aan toevoegen. Luther, Melanchton, Ursinus, Van der Groe en heel veel andere Nederlandse oudvaders. Zodat ik zelfs durf zeggen, dat deze leer van voorbereiding (alleen van Góds zijde) in de 16e en 17e eeuw nimmer ontkend of weersproken is geweest. Ik weet wel dat er passages zijn in de Acta die iets anders lijken te zeggen, maar Walaeus en Thysius hebben het (zoals ik geciteerd heb) duidelijk verklaard hoe beide opvattingen verenigbaar zijn: Geen ware voorbereidingen van de kant van de mens, maar alleen van Gods zijde.
Wij zijn er denk ik wel over eens, dat God, door middel van Zijn voorzienigheid alles soverein regeert, en dus in die zin leidt hij de mens, zij hij verkoren of verworpen, op de weg die hij te gaan heeft.Overigens zit in de term 'algemene overtuiging' natuurlijk ook wel een bepaalde dubbelzinnigheid. Want in zekere zin zeg ook ik dat deze voorbereidingen algemeen zijn, dat wil zeggen: de zaligheid is er nog niet mee verbonden. Maar van Gods zijde zijn deze voorbereidingen méér dan algemeen, Hij heeft hiermee het oogmerk de uitverkorene te brengen in zijn ellendestaat en gemis.
Moccovius heb ik alleen uit secundaire bron. Zie hier op het forum dat zijn boek 'Scholastic discourse' in het engels uitgegeven is. Daar ben ik zeer in geinteressseerd. Maar ik heb nog wel een stapeltje boeken die voor komt, die ik er nog heb liggen om te lezen.Ik weet niet of je dat zelf uit de geschriften van Maccovius hebt of uit secundaire bron.
Inderdaad staat Maccovius bij mij niet in een goede reuk vanwege zijn levenswandel. Vooralsnog zie ik geen reden om te twijfelen aan de getuigenissen van respectabele tijdgenoten daarover.
Dr. A. Kuyper legt voor mij geen enkel gewicht in de schaal.
Dan Witsius. Ik betwijfel of het wel waar is wat je zegt. Ik denk dat Witsius hier genuanceerder over spreekt.
Dr. Kuyper, wat dat betreft, legt voor mij ook niet veel gewicht in de schaal, vooral omdat hij op het gebied van de algemene genade en de verondersteld wedergeboorte duidelijk fout zit.
Wat ik gezegd heb, is dat de Geest ook reeds werkt in de nog-niet-wedergeborenen, zoals overtuigingen en zondekennis door de wet.But we have nothing of the Spirit except through regeneration.
Calvijn spreekt hier echter over de vernieuwing door de Geest en het bezit van de Geest. En inderdaad, daarvan bezit een mens niets dan alleen door wedergeboorte.
Calvijn weerspreekt dus niet de werkingen van de Geest in onwedergeborenen, maar hij weerspreekt alleen de vernieuwing en inwoning door de Geest in onwedergeborenen. En daarover bestaat tussen ons ook geen verschil.[/quote]
Jouw vertaling is niet helemaal juist. Hij zegt dus dat "maar we hebben niks van de Geest behalve door wedergeboorte".
5. When the will is enchained as the slave of sin, it cannot make a movement towards goodness, far less steadily pursue it. Every such movement is the first step in that conversion to God, which in Scripture is entirely ascribed to divine grace...
Ook hierover zijn we het eens. De voorbereidingen die gewerkt worden door de Geest vernieuwen de mens niet en het leidt nog niet bekering - zolang de onwederstandelijke, wederbarende werking van de Geest er niet bij komt.
6. On the other hand, it may be proper to consider what the remedy is which divine grace provides for the correction and cure of natural corruption. Since the Lord, in bringing assistance, supplies us with what is lacking, the nature of that assistance will immediately make manifest its converse, viz., our penury. When the Apostle says to the Philippians, "Being confident of this very thing, that he which has begun a good work in you, will perform it until the day of Jesus Christ," (Phil. 1: 6,) there cannot be a doubt, that by the good work thus begun, he means the very commencement of conversion in the will. God, therefore, begins the good work in us by exciting in our hearts a desire, a love, and a study of righteousness, or (to speak more correctly) by turning, training, and guiding our hearts unto righteousness...
En hiervoor geldt hetzelfde als het voorgaande.
Ook ik ben niet van mening dat jij je positie afdoende bewezen hebt.
Mijn grootste bezwaren zijn, dat de 'leer van de voorbereiding' iets van de totale verdorvenheid van de mens, van de onweerstaanbaarheid van de genade, en van de leer der volharding af zou doen. En zo de 'bekommerden', of het gekrookte riet van troost zouden beroven.
Maar, ik denk ook niet dat we het hierover eens worden zullen, en ik zal het hierbij laten. Een citaten oorlog, zoals we al eerder ondervonden hebben, is niemand mee gebaat.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
-
- Berichten: 4330
- Lid geworden op: 19 nov 2005, 12:31
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Dat doet er niets aan af dat al deze mannen gesproken hebben over een zekere kennis van ellende door de wet en een overtuiging van zonden vóór de wedergeboorte. Dat jij de Schotse Marrow men en ook andere puriteinen niet als zuiver gereformeerd beschouwt, weet ik, maar op dit forum hebben deze mannen gelukkig nog een goede reputatie. Mochten ze ook nog gelezen worden.Bert Mulder schreef:Ook over sommigen van deze namen verschillen wij in mening.Zonderling schreef: Je bent niet de enige, maar anderzijds zie je dat anderen de voorbereidingen (N.B. van Góds zijde) uitdrukkelijk hebben geleerd. Ik noemde al Olevianus, de Nederlandse professoren Walaeus, Thysius (die ook op de Dordtse Synode waren), de theologen van de Palts op de Dordtse Synode en anderen meer. Daarnaast in het algemeen de puriteinen en zeker ook de Schotse presbyterianen waaronder ook de Marrow men, maar zij niet alleen. We kunnen er nog vele anderen aan toevoegen. Luther, Melanchton, Ursinus, Van der Groe en heel veel andere Nederlandse oudvaders. Zodat ik zelfs durf zeggen, dat deze leer van voorbereiding (alleen van Góds zijde) in de 16e en 17e eeuw nimmer ontkend of weersproken is geweest. Ik weet wel dat er passages zijn in de Acta die iets anders lijken te zeggen, maar Walaeus en Thysius hebben het (zoals ik geciteerd heb) duidelijk verklaard hoe beide opvattingen verenigbaar zijn: Geen ware voorbereidingen van de kant van de mens, maar alleen van Gods zijde.
Maar dat betekent ook dat God de uitverkorenen dingen doet ontmoeten en in omstandigheden brengt als middel tot overtuiging. Waaronder ook de prediking van de wet en een zekere (niet in zichzelf zaligmakende) kennis van ellende. Dit alles nog vóórdat zij geloven en wedergeboren worden.Wij zijn er denk ik wel over eens, dat God, door middel van Zijn voorzienigheid alles soverein regeert, en dus in die zin leidt hij de mens, zij hij verkoren of verworpen, op de weg die hij te gaan heeft.Overigens zit in de term 'algemene overtuiging' natuurlijk ook wel een bepaalde dubbelzinnigheid. Want in zekere zin zeg ook ik dat deze voorbereidingen algemeen zijn, dat wil zeggen: de zaligheid is er nog niet mee verbonden. Maar van Gods zijde zijn deze voorbereidingen méér dan algemeen, Hij heeft hiermee het oogmerk de uitverkorene te brengen in zijn ellendestaat en gemis.
Lees het verband. Calvijn spreekt hier over de vernieuwing door de Geest. En niet over het overtuigend werk. Dat zou je toch moeten zien en kunnen erkennen, Bert.Jouw vertaling is niet helemaal juist. Hij zegt dus dat "maar we hebben niks van de Geest behalve door wedergeboorte".Wat ik gezegd heb, is dat de Geest ook reeds werkt in de nog-niet-wedergeborenen, zoals overtuigingen en zondekennis door de wet.But we have nothing of the Spirit except through regeneration.
Calvijn spreekt hier echter over de vernieuwing door de Geest en het bezit van de Geest. En inderdaad, daarvan bezit een mens niets dan alleen door wedergeboorte.
Calvijn weerspreekt dus niet de werkingen van de Geest in onwedergeborenen, maar hij weerspreekt alleen de vernieuwing en inwoning door de Geest in onwedergeborenen. En daarover bestaat tussen ons ook geen verschil.
Geen van deze argumenten zijn hier van toepassing.Mijn grootste bezwaren zijn, dat de 'leer van de voorbereiding' iets van de totale verdorvenheid van de mens, van de onweerstaanbaarheid van de genade, en van de leer der volharding af zou doen. En zo de 'bekommerden', of het gekrookte riet van troost zouden beroven.
Andersom zijn mijn grote bezwaren tegen jouw voorstelling dat in jouw opvatting zeer velen wedergeboren en levendgemaakt zijn, zonder dat zij kunnen zeggen Christus bevindelijk voor henzelf als Zaligmaker te hebben leren kennen.
- Bert Mulder
- Berichten: 9090
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Dan heb je een verkeerde impressie.Zonderling schreef:
Andersom zijn mijn grote bezwaren tegen jouw voorstelling dat in jouw opvatting zeer velen wedergeboren en levendgemaakt zijn, zonder dat zij kunnen zeggen Christus bevindelijk voor henzelf als Zaligmaker te hebben leren kennen.
Wat ik stel, en waar ik steeds op zit te hameren, is dat men ze uit de vruchten zult kennen. Verder moeten we, als men belijd te geloven en hun leveren beteren, op hun woord geloven.
Dat is ook hetgeen de Schrift en onze beljdenis ons gebieden. Wij zijn geen hartenkenners.
Want het is zo makkelijk het gekrookte riet te vertrappen. Of met het onkruid, er ook het koren er mee uit te trekken.
Zou het ook de kerken profijtelijk zijn, om degenen die openlijk belijden geen deel aan Christus te hebben, NIET als leden aan te nemen.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
-
- Berichten: 4330
- Lid geworden op: 19 nov 2005, 12:31
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Het ging mij er niet om dat we de harten van anderen moeten kennen (verre van dat).Bert Mulder schreef:Dan heb je een verkeerde impressie.Zonderling schreef:
Andersom zijn mijn grote bezwaren tegen jouw voorstelling dat in jouw opvatting zeer velen wedergeboren en levendgemaakt zijn, zonder dat zij kunnen zeggen Christus bevindelijk voor henzelf als Zaligmaker te hebben leren kennen.
Wat ik stel, en waar ik steeds op zit te hameren, is dat men ze uit de vruchten zult kennen. Verder moeten we, als men belijd te geloven en hun leveren beteren, op hun woord geloven.
Dat is ook hetgeen de Schrift en onze beljdenis ons gebieden. Wij zijn geen hartenkenners.
Want het is zo makkelijk het gekrookte riet te vertrappen. Of met het onkruid, er ook het koren er mee uit te trekken.
Zou het ook de kerken profijtelijk zijn, om degenen die openlijk belijden geen deel aan Christus te hebben, NIET als leden aan te nemen.
Wel mag (en moet!) tegen ieder gezegd worden dat ieder persoonlijk Christus als Zaligmaker moet leren kennen.
Een mens moet zichzelf niet alleen beproeven aan de vruchten, maar ook aan zijn persoonlijk aandeel aan Christus.
Ik denk dat we nu opnieuw een en ander hebben uitgewisseld, verdere discussie lijkt mij weinig toe te voegen.
- Bert Mulder
- Berichten: 9090
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
Dat was ik ook al van mening, zoals ik ook al schreef.Zonderling schreef:
Het ging mij er niet om dat we de harten van anderen moeten kennen (verre van dat).
Wel mag (en moet!) tegen ieder gezegd worden dat ieder persoonlijk Christus als Zaligmaker moet leren kennen.
Een mens moet zichzelf niet alleen beproeven aan de vruchten, maar ook aan zijn persoonlijk aandeel aan Christus.
Ik denk dat we nu opnieuw een en ander hebben uitgewisseld, verdere discussie lijkt mij weinig toe te voegen.
Nog 1 ding: over ons persoonlijk aandeel aan Christus, het is beslist noodzakelijk een persoonlijke Zaligmaker te kennen. In de kerk en onder de prediking op te groeien, en gelovige ouders te hebben, is een voorrecht, maar is niet genoeg voor de eeuwigheid.
En de Heilige Geest zal Zelf ons persoonlijk aandeel aan ons in onze harten getuigen: "Zijn Geest getuigd met onze geest, dat we kinderen van God zijn".
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Re: Rechtvaardigmaking door het geloof ALLEEN
In dit topic kwam ook aan de orde hoe veelkleurig de Heere kan werken in de harten van zondaren.
Omdat ik pas hier een mooi gedeelte over heb gelezen in het boek : "Prins der predikers" wilde ik dat hier even plaatsen :
Omdat ik pas hier een mooi gedeelte over heb gelezen in het boek : "Prins der predikers" wilde ik dat hier even plaatsen :
Ds CH Spurgeon schreef:ONDERZOEKENDEN EN BEKEERDEN
,,Ik weet niets, dat mij in de laatste weken van zware strijd voor het geloof tot groter troost heeft verstrekt, dan het ontvangen van zoveel brieven van mensen, van wie ik nooit eerder gehoord heb, en die mij zeiden: ,, U kent mij niet, maar U bent mijn geestelijke vader, en nu U zulk een tijd van beproeving doormaakt, dringt mijn hart mij om U een woord van bemoediging te schrijven”.
Het is een reden van ootmoedige dank, dat in hoge mate een gelijke zegen rust op Spurgeons gedrukte woorden in onze eigen (Engelse, n.l.) taal en in de vele vreemde talen, waarin ze werden overgezet. Het eerste deel van het volgende verhaal wordt in Spurgeons eigen woorden gegeven, het andere deel bestaat uit voorbeelden van zegen, die door verschillende vrienden zijn meegedeeld; en om nu zoveel mogelijk afwisseling in deze hoofdstukken te brengen, worden hier ook verscheidene voorbeelden gegeven van de wijze, waarop de geliefde zielenwinner handelde met bekommerden, die de Zaligmaker zochten. De voorbeelden van zegen, hier gegeven, omvatten het gehele tijdvak van zijn Evangeliebediening in Londen van 1853 tot 1892.
Er zijn Schriftplaatsen, waarop een overvloediger zegen heeft gerust voor de bekering van zielen dan andere. Men zou ze wel heilsteksten kunnen noemen. Wij kunnen daar wellicht het hoe en waarom niet van ontdekken, maar het is zeker, dat sommige verzen van de Bijbel meer dan andere door God gebruikt zijn om de mensen tot het kruis van Christus te brengen. Ze zijn niet méér door Gods Geest ingegeven dan andere delen van de Bijbel, maar ik denk, dat ze wellicht meer de opmerkzaamheid trekken vanwege de plaats, waar ze staan, of door de bijzondere bewoordingen, waarin ze vervat zijn, en meer gepast zijn voor een zeer algemeen heersende geestestoestand. Al de sterren aan de hemel schitteren, maar slechts weinige treffen het oog van de zeeman vanwege haar groepering, en richten zijn koers. Evenzo is het, geloof ik, met die plaatsen in Gods Woord, die inzonderheid de aandacht trekken, en de zondaar heen wijzen naar het kruis van Christus.
Eén der voornaamste van deze teksten is Jes. 43:25, ,,Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg, om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet”. Ik heb ondervonden, dat die tekst een ontzaglijke invloed uitoefent, want onder de duizenden, die mij hun bekering en geestelijke ervaringen meegedeeld hebben, vond ik een zeer groot aantal, die de verandering, welke in hun hart heeft plaatsgevonden, toeschreven aan het horen van deze kostelijke uitspraak der vrijmachtige genade, en de krachtige toepassing er van op hun zielen door de Heilige Geest.
Er zijn sommigen, die mij komen spreken met het doel om zich aan te sluiten bij onze Kerk, maar mij niet veel weten te vertellen; en zij denken, dat ze, omdat hun verhaal zo verward is, mij heel niet voldoen; maar de mensen, die mij het minst bevredigen, zijn zij, die ellenlange verhalen weten te doen, waarin alles even keurig in elkaar zit. Als ik ernaar luister, weet ik, dat iemand hun voorgezegd heeft wat ze mij vertellen moeten, en dat ze het alles vanbuiten geleerd hebben om het voor mij op te dreunen. Oneindig veel meer houd ik van het getuigenis, dat ik bij stukjes en beetjes uit hen krijg, maar waarvan ik weet, dat het rechtstreeks opwelt uit het hart van een sidderend bekeerling. Soms kost het zo iemand tranen, en moet ik allerlei middelen gebruiken om het verhaal uit hem te krijgen; maar dit bewijst, dat het waar is, en dat die mens het niet van iemand anders heeft overgenomen. Ik hoor graag de ervaring van een gelovige als hij regelrecht uit de wereld en van de wegen der zonde komt, om zijn geloof in Christus te belijden. Hij kent de termen niet, die onder Christenen in gebruik zijn. Hij heeft onze manier van spreken niet geleerd, en het is heerlijk om het alles zo vers aan te horen. Toch is het in de grond der zaak altijd dezelfde geschiedenis. Altijd zijn er dezelfde onmisbare kenmerken, — dood, wedergeboorte, leven, voedsel — Christus in de dood, de wedergeboorte, het leven, het voedsel, — berouw, geloof, blijdschap, het werk van de Geest Gods.
Maar het is zeer lieflijk, om de geschiedenis aan te horen op al de verschillende manieren, waarop de bekeerlingen haar verhalen. Het ware kind Gods is in de grond der zaak altijd hetzelfde, hoewel de uitwendige omstandigheden altijd weer anders kunnen zijn.
Onder de vele duizenden, die de Heere hebben leren kennen door middel van mijn prediking, heb ik gezien, dat een aanzienlijk deel, en die ook tot de beste leden van onze Kerk behoorden, voor de Heiland gewonnen werden, niet door de verschrikkingen der wet, maar door zachter middelen.
Bij een gelegenheid, dat ik zoekenden ontving om met hen te spreken, waren er, geloof ik, van de drie en twintig wel twaalf, wier overtuiging van zonde niet bijzonder gekenmerkt was door de verschrikkingen der wet. Aan een voortreffelijke jonge vrouw vroeg ik: ,,Welk denkbeeld was het, dat u uitdreef om de Zaligmaker te zoeken?” ,,O, dominee”, antwoordde ze, ,,het was het lieflijke in Christus, dat mij deed verlangen, om Zijn discipelin te zijn. Ik zag hoe goed, hoe vriendelijk, hoe onbaatzuchtig, hoe zelfverloochenend Hij was, en dat heeft mij doen gevoelen hoe heel anders ik ben. O, dacht ik, ik ben niet zoals Jezus!, en dat heeft mij naar mijn kamer doen gaan, en ik begon te bidden, en zo ben ik ertoe gekomen om op Hem te vertrouwen”. ,,De eerste godsdienstige indruk, die ik ooit gehad heb, zei een ander, waardoor ik de Zaligmaker ging zoeken, ontstond hieruit: een vriend van mij was in zonde gevallen, en ik wist, dat naar alle waarschijnlijkheid het mij evenzo zou gaan, indien iemand, die sterker is dan ik, er mij niet van terughield. Daarom zocht ik de Heere, in het eerst niet zo zeer vanwege mijn zonden in het verleden, maar omdat ik bang was voor een grote zonde in de toekomst. God heeft mij bezocht, en toen kwam ik onder overtuiging van zonde, en dat heeft mij tot Christus gebracht”. Het is ook wel zeer opmerkelijk, dat ik een massa mensen ontmoet heb, die op Christus hebben vertrouwd, en daarna veel meer over hun zonden hebben getreurd dan voordat zij geloofden. Hun overtuiging van zonde was dieper en schrikkelijker nadat ze wisten deel te hebben aan Christus, dan in het begin. Zij hebben het ontzettende gezien van het kwaad, nadat zij er aan ontkomen zijn; ze zijn uit het modderig slijk opgehaald, en hun voeten zijn op een rotssteen gesteld; en daarna hebben zij meer ten volle gezien de diepte van de ruisende kuil,waaruit ze zijn opgetrokken.
Het is nietwaar, dat allen, die behouden zijn, door zulke verschrikkingen vanwege de overtuiging van zonde heengaan, als sommigen van ons hadden te verduren; er zijn zeer velen, die met mensenzelen en touwen der liefde worden getrokken. Er zijn sommigen, aan wie, zoals aan Lydia, het hart geopend wordt, niet door het breekijzer der overtuiging van zonde, maar door de sleutel der Goddelijke genade. Lieflijk aangetrokken, schier stilzwijgend bekoord door de beminnenswaardigheid van Jezus, zeiden ze: ,,Trek mij, wij zullen U nalopen”. Een jonge vrouw kwam eens tot mij na een godsdienstoefening om mij te vragen, of ik werkelijk meende wat ik zei, toen ik verklaarde, dat, wie in Jezus Christus gelooft, terstond behouden is. ,,Ja”, antwoordde ik, en ik wees haar op het getuigenis der Schrift, waarop die verklaring gegrond is. ,,Maar”, antwoordde zij, ,,mijn grootvader heeft mij verteld, dat het wel zes maanden duurde eer hij tot ruimte kwam, en dat men hem bijna in een krankzinnigengesticht had opgesloten, omdat hij zich in zulk een ontzettende geestestoestand bevond”. ,,Wel”, zei ik, ,,dat gebeurt ook wel eens; maar die gedruktheid en benauwdheid hebben hem niet verlost en zalig gemaakt. Het waren eenvoudig het geweten en satan, die hem van Christus afhielden. Toen hij verlost werd, was het niet door zijn gevoelens en gewaarwordingen, maar het was door zijn geloof in Jezus Christus”. Toen ging ik verder met haar de Zaligmaker voor te stellen als de enige grond der hoop, in tegenstelling met inwendige gewaarwordingen. ,,Ik zie het”, zei ze, en ik verheugde mij, toen ik een glans bemerkte, die op haar gezicht kwam, een flikkering van hemelse zonneschijn, die ik vaak waargenomen heb op het gelaat van hen, die in Jezus Christus hebben geloofd, wanneer hun ziel vervuld wordt van vrede, en het gezicht schittert als door een soort verheerlijking.
Sommige mensen zijn bij mij gekomen om raad en leiding, omdat ze door anderen misleid zijn. Ik kreeg een bezoek van een dame, die mij vertelde, dat ze mij niet had horen preken, maar dat ze mijn leerredenen had gelezen, en het heeft Gode behaagd ze voor haar te zegenen, niet slechts tot overtuiging van zonde, maar tot bekering. Ze ging naar de predikant van haar wijk, en begon hem te spreken van haar blijdschap, en hoe ze er zich in verheugde, dat haar zonden waren uitgedelgd. Hij viel haar in de rede, en zei: ,,Dit is alles inbeelding, ge hebt
het recht niet om tegeloven, dat uw zonden vergeven zijn, voordat ge jarenlang een leven van vroomheid en toewijding geleid hebt”. Ze ging heen en kwam bij mij om mij te vragen, of hetgeen die predikant gezegd had, waar was. Ik vertelde haar toen van de velen, die in Christus hadden geloofd, en die op het éne ogenblik met schuld beladen zondaren waren geweest, en op het volgende ogenblik rein waren, gewassen in het bloed van Christus. Ze hadden terstond vrede, en zo kon ook zij zich de dierbare belofte van Christus toeëigenen, en, in Jezus gelovende, en gerechtvaardigd zijnde door het geloof, had ze de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, en zo ging zij heen, zich verblijdende in Jezus.
Ik ging eens in een andere stad preken, en voor mijn vertrek ontving ik een brief van een jongeman, die schreef: ,,Waarde dominee, als ge hier in de stad komt, preek dan toch zo, dat ik er iets aan heb. Men heeft mij verteld, dat we ons allen als de slechtste mensen ter wereld moeten beschouwen, want anders kunnen we niet zalig worden. Ik doe mijn best om mijzelf voor de slechtste mens ter wereld te houden, maar ik kan niet, want ik ben niet het slechtst geweest. Ik wens verlost en zalig te worden, maar ik weet niet hoe ik genoeg berouw zal hebben”. Ik zei hem natuurlijk, dat God niet van ons eist, dat wij onszelf het slechtst zullen vinden, omdat dit soms gelijk zou staan aan een leugen, want er zijn mensen, die niet zo zondig zijn als anderen. Wat God eist, is, dat een mens zegt: ,,Ik weet van mezelf meer dan ik van andere mensen weet, en naar hetgeen ik in mezelf zie, niet bloot in hetgeen ik doe, maar in hetgeen ik ben in mijn hart, denk ik werkelijk, dat er weinigen kunnen zijn, die slechter zijn dan ik ben”. We hebben er in de Tabernacle vele merkwaardige voorbeelden van gezien, hoe God nog altijd ook zelfs de voornaamsten der zondaars wil zegenen. Er was een man, die in het dorp, waar hij woonde, bekend stond onder de naam van ,,satan”, omdat hij zo door en door verdorven was. Hij was zeeman, en nu was er in ditzelfde dorp een andere matroos, die het middel is geweest voor de bekering van de gehele bemanning van het schip in de haven; en daarom wilde deze man— die de bijnaam van satan had — in hetzelfde schip met hem varen, met het doel om zijn godsdienstigheid van hem uit te drijven. Hij deed z’n best, - dat wil zeggen, hij deed het slechtste wat hij kon – maar miste volkomen zijn doel; en toen het schip in Londen aankwam, vroeg de christenmatroos aan de goddeloze matroos, of hij naar de Tabernacle wilde komen. Hij had er niets tegen om mij eens te horen, want het trof zo, dat ik op kostschool was geweest dichtbij de plaats, waar hij woonde. Deze ,,satan” kwam op zondagmorgen, toen de tekst handelde over zielenmoord, en door de genadige toepassing van het Woord op zijn hart, door de Heilige Geest, zat hij neer en weende zo sterk onder deze preek, dat hij alleen maar zeggen kon: ,,De mensen letten op me, ik moest maar liever heengaan”, maar z’n vriend wilde hem niet laten gaan, en van die dag af was hij een nieuw schepsel in Christus Jezus, en hij leeft en wandelt in de waarheid, als een ernstig gelovige; bijzonder helder in leerstellige kennis, en alles doende wat in zijn vermogen is om het Koninkrijk van Christus uit te breiden.
Bij een andere gelegenheid preekte ik op een zondagmorgen over de woorden van de melaatse, die tot Jezus sprak: ,,Heere, zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen”, Op de volgende donderdagmorgen ontving ik deze brief:
,,Waarde dominee, ik gevoel mij zo gelukkig u te kunnen meedelen, dat de Heere vergeving heeft geschonken aan een door de maatschappij verworpene. Ik kwam in uw kerk onder een grote menigte mensen, in de hoop, dat niemand mij zien zou. ik was de hele nacht uit geweest en gevoelde mij ellendig. Terwijl u preekte over de melaatse, kwam mijn hele leven van zonde mij voor ogen. Ik zag mezelf in ergertoestand dan de melaatse, door iedereen verworpen; er is geen zonde, die ik niet bedreven heb. Terwijl u verder ging spreken, zag ik rechtstreeks op Jezus, en het woord der genade kwam tot mij: ,,Uw zonden zijn vergeven, die vele waren!” Van uw preek heb ik verder niets gehoord; ik gevoelde zulk een vreugde bij de gedachte, dat Jezus zelfs voor een arme gevallen vrouw is gestorven. Lang voordat u deze brief ontvangt, hoop ik op weg te zijn naar mijn geliefd ouderlijk huis, waarvan ik was weggelopen. O, bid voor mij, dat ik door Gods almachtige kracht bewaard mag worden”. Als het niet was om die zinsnede van op weg te zijn naar huis, zou ik nog wel twijfel gekoesterd hebben ten opzichte van haar bekering; maar als een diep gezonken meisje naar vader en moeder terugkeert, dan is de zaak echt. Deze brief schonk mij grote blijdschap. Zielen behouden te zien, is de hemel voor me.
Er was een broeder, die, voordat hij gedoopt werd, getuigenis aflegde van zijn geloof, en toen vertelde: ,,Indien ge mij de eerste maal, dat ik ds. Spurgeon in de Tabernacle hoorde, gevraagd had om iets van mezelf te zeggen, dan zou ik geantwoord hebben, dat ik zo’n godsdienstig mens was als maar ooit onder het gehoor van een prediking was; maar dit alles werd weggevaagd toen ik op die dag het Evangelie heb gehoord. Toen ik het gebouw verliet, waren alle pluimen weg van mijn hoed. Ik gevoelde me de ellendigste zondaar op aarde en ik zei: ,,Ik wil die man nooit meer gaan horen, want hij heeft mij totaal vernietigd”. Maar dat was het kostelijkste, wat mij overkomen kon, ik werd genoodzaakt af te zien van mezelf, en van alles, wat ik kon doen, en te zien op God en Zijn almachtige genade; en ik begreep, dat ik opnieuw door de hand van mijn Schepper moest gaan, of anders zou ik Zijn aangezicht nooit in blijdschap kunnen aanschouwen. Ik kwam er toe om een walg te hebben van mijn eigengerechtigheid, als aan afzichtelijke lompen, die slechts geschikt zijn voor het vuur, en toen zocht ik bekleed te worden met de volmaakte gerechtigheid van Christus”.
Op een zondagavond in de Tabernacle predikende, gevoelde ik mij gedrongen te zeggen: ,,Indien gij, waarde moeder, nog nooit met uw dochter over het belang van haar ziel hebt gesproken, doe dit dan nog vanavond. ,,Maar”, antwoordt u, ,,als ik thuis kom, zal ze zich al te ruste hebben begeven”. ,,Welnu, maak haar dan wakker, maar spreek en bid nog deze avond met haar; en laat haar dan weer gaan slapen. De heilige dienst moet, zo ge die tot nu toe verwaarloosd hebt, dadelijk aanvangen”.
Een godvrezende vrouw, die aanwezig was, ging regelrecht naar huis en deed precies wat ik gezegd had; ze wekte haar dochter, en begon met haar over de Zaligmaker te spreken. ,,O moeder, zei het lieve meisje, ik ben zo blij, dat u mij over Jezus spreekt; maandenlang heb ik reeds gewenst, dat u het doen zou”. Het duurde niet lang of moeder en dochter kwamen mij spreken om te zeggen, dat ze zich bij de Kerk wilden aansluiten, en daarbij vertelden ze mij hoe de zegen tot haar was gekomen. Bij verschillende gelegenheden heeft de Heere Zijn zegel gezet op een zeer eenvoudig verzoek, dat ik tot mijn gemeente had gericht. Ik vroeg aan hen, die tegenwoordig waren, of zij, in hun woning teruggekeerd, enkele ogenblikken rustig en alleen wilden doorbrengen, en als ze dan in alle oprechtheid hun toestand voor God hadden onderzocht, potlood en papier te nemen en één van deze twee woorden op te schrijven. Als zij tot overtuiging waren gekomen, dat ze niet in de Heere Jezus Christus geloofden, dan vroeg ik hun het woord Veroordeeld te schrijven; maar indien ze voor hun zaligheid alleen op Hem betrouwden, dan het woord Vergeven te schrijven. Verscheidene vrienden zijn op die manier tot beslissing gekomen voor Christus, en onder hen was een jongeman, die eerst het woord ,,Veroordeeld” had geschreven; maar toen hij het aanzag, begonnen zijn tranen te stromen en zijn hart begon verbroken te worden; en het duurde niet lang, of hij nam de toevlucht tot Christus, wierp het papier in het vuur, nam een ander stuk en schreef het woord ,,Vergeven”, en weldra kwam hij mij de blijde tijding meedelen met het verzoek om tot onze kerkgemeenschap te worden toegelaten.
Mijn ervaring heeft mij geleerd, dat mensen tot God bekeerd werden door leerstellingen, waarvan sommigen zulk een uitkomst niet waarschijnlijk zouden geacht hebben. Ik weet, dat de leer der opstanding zondaren tot Christus gebracht heeft; ik heb van zeer velen gehoord, die door een leerrede over de uitverkiezing tot de Zaligmaker werden gebracht, — juist die mensen, die, voor zover ik kan oordelen, nooit bereikt zouden zijn geworden, indien deze waarheid geen hoekige leerstelling was geweest, die precies de rechte plaats trof in hun hart. Ik heb vaak een zeer ernstige preek gehouden over de wet, en later bemerkt, dat zondaars er door vertroost waren geworden. God zegent dikwerf het Woord op de tegenovergestelde wijze van hetgeen wij dachten, en Hij brengt zeer velen tot kennis van hun natuurlijke toestand door leerstellingen, die ik dacht meer geschikt te zijn tot vertroosting van gelovigen dan tot het doen ontwaken van de onbekeerden. Voortdurend word ik teruggeleid tot de grote fundamentele waarheid van Gods vrijmacht en dan ervaar ik, dat in Zijn genade, zowel als in Zijn voorzienigheid:
God werkt geheimnisvoller wijze om Zijne wond’ren te volvoeren.
Als ik met heilbegerigen spreek, sta ik dikwijls verbaasd over de vernuftigheid, waarmee zij het binnendringen der waarheid in hun hart weerstaan. Nadat ik hun zonneklaar had aangetoond, dat het voor hen de verstandigste en meest gepaste zaak ter wereld is om zich aan Christus toe te vertrouwen, vragen zij: ,,Hoe kan dit geschieden?”, of: ,,Hoe moet men hierbij te werk gaan?” En dan brengen ze allerlei redeneringen te berde, die echter alle strijdig zijn met hun dierbaarste belangen. Dikwijls begin ik dan geduldig weer van voren af aan; maar ook dan nog komen ze weer met een andere tegenwerping. Ik ben deze mensen nagegaan tot in hun holen, alsof ik een vossenjager was, en ik heb getracht hen uit hun schuilhoeken tevoorschijn te brengen; maar ik merk, dat zij veel sneller in hun holletje terugkruipen, dan ik hen kan volgen. O, die ,,indiens” en die ,,maars”, waarmee ze aankomen! Die ,,misschiens” en ,,wellichts”, en ,,ik voel dit niet”, of ,,ik voel dat niet”! O, dat goddeloze twijfelen aan Christus!
Eens op een dag, dat ik zitting hield om met heilbegerigen te spreken, kwam een jonge Hollander bij mij in de kamer. Hij was van Vlissingen overgekomen, en wenste mij over de benauwdheid van zijn ziel te spreken. ,,Mijnheer, zo begon hij, ik kan niet op Christus vertrouwen”. ,,Waarom niet?”, vroeg ik, ,,wat heeft Hij gedaan, dat ge zo ongunstig over Hem spreekt? Ik heb alles in Zijn handen overgegeven, en ik geloof, dat Hij volkomen betrouwenswaardig is. Wat hebt ge tegen Hem in te brengen?’
,,Echt, mijnheer, ik heb niets tegen Hem in te brengen, en ik schaam mij, dat ik op die wijze heb gesproken, want ik geloof, dat de Heere Jezus alle vertrouwen waardig is. Dat was het niet, wat ik bedoelde. Maar mag ik op Hem vertrouwen om mij te verlossen en zalig te maken?”
,,Natuurlijk mag u dit, want u wordt dit door het Evangelie bevolen, daar er geschreven staat: ,,Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden”. Tegen het niet geloven wordt ge gewaarschuwd door de woorden: ,,Die niet zal geloofd hebben, die zal verdoemd worden”.
,,Ik mag dus op Christus vertrouwen, maar belooft Hij allen zalig te maken, die op Hem betrouwen?”
,,Zeker. Ik heb u al op de belofte van het Evangelie gewezen. Er staat ook geschreven: ,,Het zal zijn, dat een iegelijk, die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden”. Indien Jezus u niet zalig maakt nadat ge op Hem hebt vertrouwd, dan zult ge de eerste zijn, die Hij heeft uitgeworpen”.
,,O, mijnheer, ik zie het nu in! Waarom heb ik het niet vroeger al ingezien? Ik vertrouw op Jezus, en Hij maakt mij zalig. Het heeft mij wel de moeite geloond, dat ik de reis van Vlissingen hierheen gemaakt heb”. Ik bad met hem, en hij ging weg, sidderende van blijdschap.
Een dame kwam na de dienst in de Tabernacle bij me, en verzocht me voor haar te bidden. Ze was al eens eerder bij me geweest om mij over haar ziel te spreken, en dus zei ik nu tegen haar: ,,Ik heb u duidelijk de weg des heils voorgesteld, n.l. dat ge u in Christus’ handen moet overgeven, steunende op Zijn zoenoffer. Hebt u dit gedaan?” ,,Nee,” antwoordde ze, en verzocht nogmaals voor haar te bidden. ,,Dat zal ik zeker niet doen”, zei ik. Ze keek me verbaasd aan en vroeg nog eens: ,,Wilt u niet voor mij bidden?” ,,Nee”, antwoordde ik, ,,er is niets waarom ik voor u kan bidden. Ik heb u de weg der zaligheid zo eenvoudig voorgesteld, dat ge, indien ge er niet in wilt wandelen, verloren zult gaan; maar als ge thans op Christus vertrouwt, dan zult ge behouden worden. Meer heb ik u niet te zeggen; maar in de Naam van God, stel u leven of dood voor ogen”. Nog bleef ze aanhouden: ,,Ach, bid toch voor mij!” ,,Neen”, antwoordde ik, ,,zoudt u willen, dat ik aan God vroeg om Zijn Evangelie zo te vervormen, dat ge als een uitzondering binnenkomt? Ik zie niet in, waarom Hij dit doen zou. Zijn plan der verlossing is het enige, dat ooit gebaat heeft of baten zal, en zo gij er niet op wilt vertrouwen, dan zal ik God om niets vragen, want ik zie niet wat men nog meer van Hem kan begeren. Ik stel u duidelijk deze vraag voor: ,,Wilt gij in de Heere Jezus Christus geloven?” Ik was stellig enigszins verrast, toen de zuster heel bedaard zei: ,,Indien dit zo is, dan zal de zaligheid tot mij komen door het geloof, ik geloof ook werkelijk wat de Schrift zegt betreffende Christus; en ik ben er mij nu ook van bewust, dat ik mij aan Hem kan toevertrouwen, omdat Hij God is, en Hij een welbehaaglijk offer geofferd heeft voor mijn zonde en ik geef mij nu geheel en al aan Hem over, en ik gevoel hoe er nu reeds vrede komt in mijn ziel. Ik heb op Hem betrouwd, en ik ben verzekerd, dat ik verlost en behouden ben”; en dadelijk daarop zei ze tot mij: ,,Goede avond, dominee, er zijn anderen, die wachten om u te spreken”, en, als een verstandige vrouw, die ze was, ging zij heen. Later heeft zij mij meermalen gezegd, hoe blij ze was, dat ik geweigerd had met haar te bidden, en haar zo tot beslissing had gebracht om op Christus te betrouwen, en aldus de zekerheid te ontvangen van haar verlossing.
Er is een groot verschil in de wijze, waarop de bekeerden hun nieuwe leven aanvangen. Ik heb wel eens gedacht, dat, indien iemand in de eerste drie maanden van zijn bekering geen goed Christen wordt, hij het waarschijnlijk nooit worden zal, Ik heb mensen gezien, die hun loopbaan als Christen op zeer zwakke, armelijke wijze zijn begonnen. Ik hoop, dat ze wezenlijk verlost en behouden waren, maar ze begonnen met twijfel en vrees, en zo bleven ze voortgaan totdat ze in de hemel waren. ,,Ach, dominee”, zei eens iemand tegen mij, ,,of de hele wereld is veranderd, of ik ben het, want ik ben nu bang voor de mensen, in wie ik mij vroeger verlustigd heb. De dingen, die mij eens blij maakten, maken mij nu ongelukkig, en die ik vroeger zo somber en treurig vond, maken nu mijn hoogste vreugde uit”. Ik ben altijd blij, als onze vrienden zeer beslist bekeerd worden, want, hoewel ik niets zal zeggen tegen hen, die langzaam en trapsgewijs tot Christus komen, is hun ervaring toch wel wat nevelachtig. Ze zijn stellig even veilig en wel behouden als de anderen; maar ze missen later zeer veel blijdschap en troost, en soms zijn personen, die snel en gemakkelijk tot bekering kwamen, en geen zeer diep besef hadden van zonde, lichter geneigd om met het kwaad te spelen dan anderen, die een helderder inzicht hadden in het ontzettende van hun overtreding. Sommigen beginnen de Heere te dienen op vrekkige wijze, en geven Hem niet hun gehele hart; of ze beginnen koel en koud, en zullen hun leven lang nooit de warmte van de ijver gevoelen. Ik ben blij, als een pasbekeerde heel warm en vurig is; ik zie hem graag al te ijverig— als dit mogelijk is; — want, als hij dan wat bekoelt, dan zal hij, als hij in het eerst al te warm was, nu juist de rechte temperatuur hebben; maar als hij bij het begin reeds koud is, wat zal hij dan later zijn? Er zijn geen arbeiders voor de Meester, die zo nuttig zijn, als zij, die Hem jong beginnen te dienen. Soms bekeert God de mensen, als ze tot middelbare leeftijd gekomen zijn, of zelfs nog in hoge ouderdom, en Hij gebruikt hen nog in Zijn dienst; maar toch durf ik verklaren, dat de Kerkgeschiedenis aantoont, dat zij de nuttigste dienstknechten van Christus zijn geweest, die reeds vroeg tot Hem getrokken waren, en van hun jeugd af voor het Evangelie van Christus hebben getuigd. Er zijn oude mensen, die jarenlang belijders van de godsdienst zijn geweest, maar zo goed als niets voor Christus gedaan hebben, en dezen vind ik zeer moeilijk tot iets op te wekken. Als ik hen al eens onder het zadel krijg, dan blijken ze zeer weerstrevend te zijn, als een paard, dat nooit goed getemd is; maar als ik hen tem, terwijl ze nog veulens zijn, dan raken ze gewoon aan het werk; het wordt hun een verlustiging, en ze zouden niet gelukkig zijn, als ze niet iets voor de Heere Jezus te doen hadden.
(Uit : Prins der predikers, Het leven en de arbeid van Ds. Charles Haddon Spurgeon, Hfst 38 blz 304-315, 1967 Banier Utrecht)