Medereiziger schreef:Het te pas en te onpas smijten met Bijbelteksten is m.i. nog verwerpelijker dan de zogenaamde Schriftkritiek, maar dat terzijde.
Kun je niet inhoudelijk op mijn vraag ingaan?
Geachte Medereiziger, ik GING INHOUDELIJK op je vraag in. Zij het een kort antwoord, geheel uit de Schrift genomen.
Van nature zijn ze ALLEN dood in de zonden en misdaden. Er is niemand die goed doet. Al onze beste werken zijn als een wegwerpelijk kleed. Mijn punt was, de Schrift vervloekt een ieder mens, die niet al Zijn geboden perfect onderhoudt. Dus niet alleen de homosexuelen. Zoek even op het woordeken 'vervloekt' in je Bijbel, zul je merken dat je stelling fout is. Zodat ik het niet ben, die te onpas 'smijt met Bijbelteksten'
Maar gij zijt de man!:
Genesis 3:14
Toen zeide de HEERE God tot de slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee en boven al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen uws levens.
Genesis 3:17
En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten, zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt, en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.
Genesis 4:11
En nu zijt gij vervloekt; van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
Genesis 5:29
En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft.
Genesis 9:25
En hij zeide: Vervloekt zij Kanaän; een knecht der knechten zij hij zijn broederen.
Genesis 27:29
Volken zullen u dienen en natiën zullen zich voor u nederbuigen; wees heer over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen zich voor u nederbuigen. Vervloekt moet hij zijn, zo wie u vervloekt; en zo wie u zegent, zij gezegend.
Genesis 49:7
Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig, en hun verbolgenheid, want zij is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en zal hen verstrooien onder Israël.
Deuteronomium 27:15
Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des HEEREN, een werk van des werkmeesters handen, zal maken en zetten in het verborgene. En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:16
Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:17
Vervloekt zij, die zijns naasten landpaal verrukt. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:18
Vervloekt zij, die een blinde op den weg doet dolen. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:19
Vervloekt zij, die het recht van den vreemdeling, van den wees en van de weduwe buigt. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:20
Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij zijns vaders slip ontdekt heeft. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:21
Vervloekt zij, die bij enig beest ligt. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:22
Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de dochter zijns vaders of de dochter zijner moeder. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:23
Vervloekt zij, die bij zijn schoonmoeder ligt. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:24
Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgen verslaat. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:25
Vervloekt zij, die geschenk neemt om een ziel, het bloed eens onschuldigen, te verslaan. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 27:26
Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen.
Deuteronomium 28:16
Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld.
Deuteronomium 28:17
Vervloekt zal zijn uw korf en uw baktrog.
Deuteronomium 28:18
Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw kleinvee.
Deuteronomium 28:19
Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.
Jozua 6:26
En terzelfder tijd bezwoer hen Jozua, zeggende: Vervloekt zij die man voor het aangezicht des HEEREN, die zich opmaken en deze stad Jericho bouwen zal; dat hij ze grondveste op zijn eerstgeboren zoon en haar poorten stelle op zijn jongsten zoon.
Jozua 9:23
Nu dan, vervloekt zijt gijlieden, en onder ulieden zullen niet afgesneden worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters, ten huize mijns Gods.
Richteren 21:18
Maar wij zullen hun geen vrouwen van onze dochters kunnen geven; want de kinderen Israëls hebben gezworen, zeggende: Vervloekt zij, die den Benjaminieten een vrouw geeft.
1 Samuël 3:13
Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis richten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheid wil die hij geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens zuur aangezien.
2 Koningen 9:34
Als hij nu ingekomen was en gegeten en gedronken had, zeide hij: Ziet nu naar die vervloekte en begraaft haar; want zij is eens konings dochter.
Psalmen 37:22
Want Zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten, maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden.
Psalmen 119:21
Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.
Spreuken 28:27
Die den arme geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt, zal veel vervloekt worden.
Spreuken 30:11
Er is een geslacht dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder niet zegent;
Jesaja 65:20
Vandaar zal niet meer wezen een zuigeling van weinige dagen, noch een oud man die zijn dagen niet zal vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaar oud zijnde, maar een zondaar, honderd jaar oud zijnde, zal vervloekt worden.
Jeremia 11:3
Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Vervloekt zij de man die niet hoort de woorden dezes verbonds,
Jeremia 17:5
Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt.
Jeremia 48:10
Vervloekt zij, die des HEEREN werk bedrieglijk doet; ja, vervloekt zij, die zijn zwaard van het bloed onthoudt.
Maleáchi 1:14
Ja, vervloekt zij de bedrieger die een mannetje in zijn kudde heeft, en den Heere belooft en offert wat verdorven is; want Ik ben een groot Koning, zegt de HEERE der heirscharen, en Mijn Naam is vreselijk onder de heidenen.
Maleáchi 2:2
Indien gij het niet zult horen, en indien gij het niet zult ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den vloek onder u zenden, en Ik zal uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het niet ter harte neemt.
Maleáchi 3:9
Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk.
Matthéüs 25:41
Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linker hand zijn : Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is.
Johannes 7:49
Maar deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt.
Galaten 1:8
Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt.
Galaten 1:9
Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt.
Galaten 3:10
Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.
Galaten 3:13
Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt;
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.