Zonderling schreef:Je had hierop nog een antwoord tegoed wat ik op dat moment ook niet paraat had.
Romeinen 11:25 zegt volgens de SV: "...dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn."
En dan vers 26: "En alzo zal geheel Israël zalig worden...".
In de grondtekst staat echter aan het slot van vers 25 géén voltooid-toekomstige tijd "zal ingegaan ZIJN". Er staat een aorist-conjunctief vorm (in actieve vorm). Dit laat zich het best vertalen door een gewone toekomstige tijd: "...totdat de volheid der heidenen ZAL INGAAN".
Zie hiervoor een Griekse grammatica, dan zul je terugvinden dat de aorist-conjunctief gewoonlijk de betekenis heeft van een gewoon futurum (toekomstige tijd). De SV is hier dan ook minder juist. Iets vergelijkbaars in Openbaring 17:17: "...en dat zij hun koninkrijk het beest geven, totdat de woorden Gods voleindigd zullen ZIJN". De juiste vertaling is: "...totdat de woorden Gods voleindigd zullen WORDEN". Ook hier had niet met een voltooide tijd vertaald moeten worden. Ik reken dit de SV overigens niet aan, vermoedelijk namen zij dit over van Beza of een ander op grond van de aorist-vorm. Echter, een aorist met conjunctief moet anders geïnterpreteerd worden dan men destijds deed.
Wanneer we Romeinen 11:25 zó vertalen: "...totdat de volheid der heidenen ZAL INGAAN", dan is er ook geen enkele tegenstrijdigheid meer tussen vers 12, vers 15 en vers 25/26.
Ik denk dat deze vertaling wel juist is. Het betekent dus in elk geval dat de gedachte dat er een bekering van Israël zou plaatsvinden nádat de gelovigen uit de volken zijn toegebracht, op grond van déze tekst niet staande gehouden kan worden. Daarover zijn we het dus eens.
Zonderling schreef:Vers 12 luidt: "En indien hun val [nl. van de Joden ten tijde van de apostelen] de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!"
Vers 15 luidt: "Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming [de bekering van het Joodse volk] wezen, anders dan het leven uit de doden."
Beide verzen (12 en 15) drukken uit dat de verwerping van de Joden ten tijde van de apostelen gepaard is gegaan met een zegen voor de heidenen, maar dat de toekomstige bekering van de Joden nog méér zegen en rijkdom aan de heidenen geven zal dan ooit te voren.
Nu we vers 25 in de juiste tijd hebben gezet in overeenstemming met de grondtekst, stemt ook dit vers hier volledig mee overeen.
En dan volgt vers 26: "En alzo zal geheel Israël zalig worden...". Het woordje "alzo" ziet terug op het "totdat" in vers 25. Dit "alzo" kan daarom ook vertaald worden met "alsdan", ik vat dit dus wel degelijk temporeel op, mits we vers 25 maar in de juiste tijd lezen.
Met jouw lezing van vers 12 en 15 voeg je een element in de tekst in, dat er niet in is te vinden, namelijk een tegenstelling tussen de tijd van Paulus en de apostelen, waarin de Joden door God verworpen zijn, én een nog te komen heilstijd, waarin de Joden zullen worden aangenomen. Je spreekt dan ook over een
toekomstige bekering van de Joden.
Dit lezen we echter nergens in de tekst.
Wanneer wij vs. 15 lezen, moeten wij de voorafgaande verzen erbij betrekken:
13. Want ik spreek tot u, heidenen, voor zoveel ik der heidenen apostel ben; ik maak mijn bediening heerlijk;
14 Of ik enigszins mijn vlees tot jaloersheid verwekken, en
enigen uit hen behouden mocht.
15
Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?
Paulus zegt dus: ik probeer
enigen uit hen te behouden,
want… en dan volgt wat er staat in vers 15.
Paulus spreekt dus niet over een
toekomstige bekering van het Joodse volk, nee, hij spreekt over de bekering van Joden (enigen uit hen) in de tijd van zíjn bediening. (Er staat ook niet ‘hun aanneming’, maar ‘de’ aanneming).
Jij zult er meer verstand van hebben dan ik, maar mijns inziens dient het laatste deel van vs. 15 ook niet met een toekomende tijd vertaald te worden. Er staat dus in feite: wat is de aanneming anders dan het leven uit de doden.
Zo krijgt de tekst ineens een heel ander aanzien! Er wordt niet over de toekomst gesproken, maar over nu. Dit wordt bevestigd door wat we lezen in vs. 31, maar dan in de vertaling ’51, die beter is:
vs. 31 Zo zijn ook dezen
nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij – de Joden –
thans ontferming zouden vinden.
Het woord ‘nu’ of ‘thans’ wordt hier gebruikt zoals vaak elders in het NT, als betrekking hebbend op de gehele Nieuw-Testamentische bedeling.
Daar gaat het hier over in vs. 12 en vs. 15, over wat er nú gebeurt. Is hun verwerping de verzoening der wereld, wat is de aanneming dan anders dan het leven uit de doden?
Er wordt hier met geen woord gerept over een toekomstige bekering van de Joden, die dan een bloeitijd van een dan vervallen kerk met zich mee zal brengen.
Zonderling schreef:Dit alles wetende, wordt de verklaring van Doddridge denk ik een stuk duidelijker:
De uitlegger Doddridge zegt: ".. Dr. Whitby merkt terecht aan dat er is een dubbele oogst der heidenen waarvan Paulus spreekt in dit hoofdstuk, de eerste, genoemd 'hun rijkdom', verse 12, als bestaande in de prediking van het Evangelie aan alle volkeren...; de tweede, 'de inbrenging van hun volheid', hetwelk te kennen geeft een meer luisterrijke bekering van velen, tot het ware geloof der christenen in de laatste tijden der wereld, die veroorzaakt zal worden door de bekering der Joden."
Ik hoop dat ik hiermee voldoende toelichting heb gegeven op deze exegese.
Wanneer we vers 25 in de juiste tijd lezen, zien we dat de volheid der heidenen níet voorafgaat aan de bekering van de Joden, maar daarop volgt en mee gepaard gaat.
De verklaring van Doddridge vind ik nog steeds niet helder. De inbrenging van de volheid (het vol getal der gelovige Joden) is iets wat in geheel de Nieuw-Testamentische bedeling plaatsvindt; Paulus beijvert zich daar in zíjn tijd al voor.
Wat er gebeurt, is het volgende: hoewel de Joden als volk Christus hebben verworpen, heeft God toch geen voleinding met hen gemaakt. Hij blijft hun zaligheid beogen, alleen, deze loopt nu via de heidenen. Via de gelovigen uit de heidenen moeten de Joden jaloers gemaakt worden om zo alsnog deel te krijgen aan het heil dat door Christus gekomen is.
Dit is een proces dat de gehele Nieuw-Testamentische bedeling doorgaat, totdat hun getal ‘vol’ is, de volheid is bereikt (vs. 12). En dan, op dat moment is ook de volheid, het vol getal van de heidenen bereikt (vs. 25). En zó zal geheel Israël zalig worden.
Meer lezen we in Romeinen 11 niet.
Het kán zijn dat er nog eens een grote toevloed van Joden tot de gemeente zal plaatsvinden, immers, zou voor de Heere iets te wonderlijk zijn? Maar het staat er niet.