De betekenis van de Doop; de kinderdoop
De Heere Jezus wordt niet alleen aan grote mensen aangeboden, Hij wordt ook aangeboden aan de kinderen van de grote mensen. Dat blijkt uit de Bijbel, want er staat in Handelingen 2: “Want u komt de belofte toe en uw kinderen en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal” (vs. 39). Christus Zelf heeft de kinderen tot Zich geroepen: “Laat de kinderkens tot Mij komen” (Luk. 18:16). En toen de stokbewaarder uit Handelingen 16 gebracht werd tot het geloof en vroeg: “Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?” (vs. 30), is het antwoord geweest, dat hij zou geloven en zich laten dopen, zichzelf en zijn huis. Dat kun je allemaal in de Bijbel vinden.
Neem aan, dat iemand tot het geloof gekomen is. Christus werd niet alleen aangeboden aan hém, maar ook aan zijn kinderen. Dus die mens neemt Christus aan, maar hij doet dat niet alléén; hij doet het ook als vader of moeder, of ook: zij doen het als ouders. Hun kinderen hebben zij bij zich.
Nu komt bij de prediking het sacrament, dat van de Doop en dat van het Avondmaal. Wat is een sacrament? Teken en zegel! Dus een sacrament laat ons iets zien; dat doet het als teken. Het verzegelt ook iets, dat doet het als zegel.
Wat doet het als teken? Als teken laat het sacrament ons zien, wat het Evangelie ons laat horen. Wat? Dit, dat in Christus is de behoudenis, het leven. Wat is het leven? Het leven bestaat uit de rechtvaardigmaking en de heiligmaking, uit de vergeving der zonden en de vernieuwing des levens. Dat laat nu het sacrament van de Doop zien. Eerst was er de Doop door onderdompeling, nu door besprenging, maar in wezen maakt dat geen verschil. Wie ondergedompeld werd, was weg. Voordat iemand gelooft, is hij weg, is hij dood. Dat heeft hij uit de Wet geleerd. Want de Wet stelde hem onder de eis en bekleedde hem met de vloek. Door het Evangelie aan te nemen bekende hij, dat hij onder de vloek lag en onder de eis van de Wet. Dus hij boog; hij was dood. Maar de ondergedompelde bleef niet onder water. Hij kwam weer uit het water op. Dat wordt betekend door de Doop, want iemand die gedoopt wordt, wordt gereinigd zoals iemand die in het water komt, gereinigd wordt. Maar iemand die gedoopt wordt, staat ook op in een nieuw leven, zoals iemand die onder water geweest is (dus weg geweest is) en opstaat uit het water, in een nieuw leven komt. Daar heb je de beide zaken die door de Doop betekend worden: de afwassing der zonden en de vernieuwing van het leven. Dus iemand die zich laat dopen, geeft daarmee te kennen dat hij de Wet gehoord heeft, zijn zonden en dood heeft gevoeld, tot Christus gekomen is, en in Christus gevonden heeft het leven dat hij in zichzelf niet had.
Nu komt de Doop die dat betekend heeft, dat ook te verzegelen. En wat verzegelt dan de Doop? De Doop verzegelt dat God geen God zal wezen, als Hij de zonden niet vergeeft en als Hij de zonden er niet allengskens onder brengt. Met andere woorden, dat God geen God zal zijn, als Hij die mens niet voor rechtvaardig houdt en vernieuwt. Dus hieruit zie je nu, dat het sacrament van zeer grote betekenis is.
Wanneer nu een mens komt tot de Doop en hij heeft van tevoren niet geloofd, dan is hem diezelfde Doop tot verdoemenis. Want hij heeft God laten verzegelen, dat God hem die gelooft, voor rechtvaardig zal houden en vernieuwen. Maar hij heeft niet geloofd; zijn geloof is schijn geweest! Daarmee heeft hij uitgesproken, dat hij verdoemd is, althans zolang als hij niet komt tot het geloof.
Maar ik zeg: de ouder die tot het geloof gekomen is, die komt als hij kinderen heeft, niet alleen. Hij brengt die kinderen mee, de kleine kinderen (wij hebben het nu over de Doop aan de kleine kinderen). En de kleine kinderen ontvangen ook de Doop, want de Doop – dat kun je vinden in de Bijbel – wordt bediend aan de kinderen der gelovigen. Als nu zo’n ouder sterft, dan gaat hij naar de hemel, daar hij van God in Christus gerechtvaardigd en geheiligd is. Als zo’n kind sterft als kind, dan mogen de gelovige ouders deze troost hebben, dat dat kind niet verloren is, maar behouden. Ik zeg: de gelovige ouders. Er is wel eens gezegd: “Als het kind uitverkoren is tenminste”. Nee, wij werken met de uitverkiezing niet, althans zó werken wij er niet mee. Wij moeten een tastbare zaak hebben. Voor de zaligheid van iemand moeten wij met de Bijbel terecht kunnen. Wij moeten zien en lezen, dat de Bijbel hem zalig verklaart. Dus zo’n kind is dan voor de gelovige ouders niet verloren.
Maar als de ouders, die met hun kind ten doop zijn gekomen nu niet gelovig zijn, zoals dat in de meeste gevallen toch voorkomt – ouders die niet gelovig zijn, laten toch hun kinderen dopen, veronderstel dat dit gebeurt – hoe is het dan met die ouders en hun kinderen? Wel die ouders kunnen dan natuurlijk geen troost hebben als het kind sterft. Want er is geen troost voor een mens die buiten het Verbond is, die ongelovig is, want er staat: “Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden” (Mark. 16:16). Dus een mens, die bestemd is om verdoemd te worden – veronderstel dat hij niet komt tot het geloof – wordt door God niet getroost ten aanzien van zijn kinderen. Hij kan alleen getroost worden, als hij zelf tot het geloof komt, tot het geloof in Christus. En komt hij daartoe, dan wordt hij ook getroost en hij zou óók getroost worden als zijn kleine kind kwam te sterven, veronderstel dat hij nog een klein kind had. (…)
Wanneer gelovige ouders zich laten dopen en dan ook hun kinderen, dan ligt hierin opgesloten dat deze ouders hun kinderen zullen opvoeden in de leer die zij in God gevonden hebben, dus in de leer die naar de Godzaligheid en de zaligheid is, dus in de Waarheid. Dat zullen zij ook doen, want als zij zelf gelovig zijn, dan is er niets, dat hun zo zwaar weegt als het lot van hun kinderen in betrekking tot de eeuwigheid. Daar is de positie van zo’n kind in de wereld niets bij vergeleken. Gelovige ouders hebben tenslotte maar één zorg in betrekking tot hun kinderen, en dat is deze: Hoe zal het met mijn kinderen gaan in betrekking tot de eeuwigheid? En al het andere is voor deze ouders bijzaak. Dus dit sluit in, dat zij hun kinderen zullen opvoeden in de Waarheid gelijk zij in Jezus Christus is. (…)
Zie, zo liggen deze zaken. De Doop is immers van grote betekenis! Want hij is een verzegeling zoals ik je gezegd heb. God zegt in het sacrament, dat Hij ophouden zal God te wezen, als Hij niet doet wat Hij in de Doop beloofd heeft, namelijk de gedoopte te houden voor rechtvaardig en hem te vernieuwen naar Zijn eigen beeld. Maar de voorwaarde hiervan is het geloof; dit dus, dat de mens zelf het Verbond heeft ingewilligd en de genade, het leven, bestaande uit vergeving der zonden met het recht op het leven en de vernieuwing in, met en door de Heere Jezus Christus aangenomen heeft. Als dat geloof er nu niet is – je kunt zelf de conclusie trekken, nietwaar – dan komt alles anders te liggen en in plaats dat de Doop dan een troost zou zijn, is hij een oordeel.
“Dan – zul je misschien denken – is ’t het beste, voor mij althans, mijn kinderen niet te laten dopen en ik heb spijt, dat ik het gedaan heb.” Goed, ik hoor u dat zeggen. Hierop antwoord ik: Dan moet u toch wel weten, dat u openbaar, voor uzelf en voor uw kind, het Genadeverbond verwerpt. Vergeet dat niet! Wie zijn kind laat dopen zonder gelovig te zijn, verwerpt het Verbond. Wie weigert zijn kind te laten dopen, verwerpt het Verbond én voor zichzelf én voor zijn kind. Daarom heb ik wel gezegd, wanneer iemand mij vroeg: “Als ik onbekeerd ben, mag ik dan toch mijn kind laten dopen?”: “Je zou willen dat ik je de ene of de andere kant op wees, maar dat doe ik niet. Maar ik zeg je: God eist van je, dat je je ogenblikkelijk bekeert en dat je ook je kind laat dopen”. En daar is niets aan te veranderen. Zo liggen de dingen.
Wat is nu de betekenis verder van de Doop? Ik heb je één betekenis genoemd, maar er zijn er nog twee andere te noemen. Ten eerste moet door de Doop – en dit is ook het geval met het Avondmaal – de Gemeente openbaar worden. Als er alleen de prediking was, dan bleef de Gemeente verborgen. Maar ter verheerlijking Gods, ter verheerlijking van de kennis en de genade Gods, moet de Gemeente of de Kerk openbaar worden. Hiervoor dient de Doop. Want als nu de gelovige ouders, de leden van de Kerk, verschijnen om hun kinderen te laten dopen, dan kan gezegd worden: “Hier is de Kerk”. Zij wordt dus daarin openbaar. Dus ook door het sacrament van het Heilig Avondmaal.
De Doop als teken en zegel heb ik als eerste betekenis genoemd, maar de verheerlijking Gods had ik eigenlijk in de eerste plaats moeten noemen.
En de derde betekenis is, dat zo ook de Kerk naar haar zichtbare gedaante in stand moet blijven. En daarom heeft Christus de Doop ingesteld met de prediking en gezegd: “Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld” (Matth. 28:20). Dus tot aan de voleinding der wereld wil de Heere de Doop en het Avondmaal, en de prediking in de eerste plaats, doen zijn. De uitverkorenen, zij die door de prediking van het Evangelie gekomen zijn tot het geloof, komen bij de Doop en het Avondmaal openbaar, zodat men zeggen kan: “Hier is de Kerk”.
Dat zijn de drie oogmerken die God heeft met de sacramenten. Dus ter wille van de ere Gods en dan ook ter wille van de zaligheid van de mens heeft God de sacramenten ingesteld.
(Uit: Catechisatie over “De betekenis van het sacrament van de Heilige Doop”, 7 juli 1944 te Den Haag. Bundel 1985-’87, blz. 219-223.)
De ouders vertegenwoordigen hun kind
Nu hebt u hier de plaats van de ouders. Wat is dan deze plaats? Zij geloven voor of in de plaats van hun kind. Die ouders zijn om zo te zeggen algemene of publieke personen, die nog een ander ook vertegenwoordigen, zoals Adam de gehele mensheid vertegenwoordigde, en zoals Jezus Christus Zijn gehele Gemeente vertegenwoordigde. Christus was behalve Borg een algemeen Persoon. Zo ook met de ouders; zij zijn tot op zekere hoogte algemene of publieke personen. Zij vertegenwoordigen hun kind, zij handelen voor hun kind dat minderjarig is in tijdelijke dingen; zo ook in het geestelijke. De ouders handelen voor of in de plaats van hun kind.
Dus dat kind krijgt de Doop in de veronderstelling van het geloof. Dus een ouder die voor zijn kind de Doop begeert, gelooft voor dat kind (*). Nietwaar, zo liggen de zaken. Hij moet dan ook van dat geloof belijdenis afleggen. “Opdat het dan openbaar worde dat gij alzo gezind zijt, zult gij van uwentwege hierop ongeveinsdelijk antwoorden” (Formulier van de Heilige Doop). Daar doet nu die ouder belijdenis van zijn geloof. Hij doet dat niet ten bate van, maar in de plááts van zijn kind. En als dat kind nu gedoopt is, op grond van het geloof van de ouders, en omdat dat kind heilig is (1 Kor. 7:14), dan moet dat opgroeiende kind om zo te zeggen doen wat de ouders in de plaats van hem gedaan hebben, dat is, het moet zich bekeren, geloven. Het moet voor zichzelf geloven, geloven met het rechtvaardigmakend en heiligend geloof.
(*) Vergelijk kanttekening 11 bij Lukas 19:9 en kanttekening 68 bij Handelingen 16:31 (Statenvertaling).
(Uit: Preek over “De betekenis van het sacrament van de Heilige Doop”, 15 april 1945 te Den Haag. Bundel 1988-’90, blz. 78-79.)
Bron: website ds. J.P. Paauwe,
.