Zonderling schreef:
Zolang een mens niet in Christus is, is hij nog onder het werkverbond. In die zin hebben we allemaal van nature nog met Gods verbond met Adam te maken.
Inderdaad, we behóren in het Genadeverbond te zijn, maar dat Genadeverbond moet dan wel ook met ons persoonlijk worden opgericht en niet alleen in de doop.
Christus' rantsoenoffer heeft ook alles met het Verbond der werken te maken. Hij leed de straf die op de overtreding gesteld was.
Kortom, ik ben het slechts ten dele met Kaw eens. Iedereen wordt onder het werkverbond geboren (van nature). De eis van dit verbond bestaat nog steeds, óók onder het Nieuwe Testament. (Al kan geen mens dit volbrengen.)
Dat is de klassieke probleemstelling. Het is waar dat Christus niet gekomen is om de wet te ontbinden, maar om het te vervullen. God's geboden zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid. Ieder mens moet God's geboden houden, dus ook de onbekeerde mens. Allemaal waar.
Maar laten we het eens filosofisch bekijken: stel dat je in staat was om het gebod van God te houden die God aan Adam gaf. De boom zou nog steeds bestaan en jij zou kunnen kiezen om van die boom te eten of niet. Dan zou het werkverbond van God aan Adam ook voor jou gelden. De belofte geldt immers ook nog steeds: je zou niet sterven, maar eeuwig leven.
Maar de belofte is er niet meer. De dood is in de wereld gekomen. De eis is er niet meer, want de boom is er niet meer. De straf is er wel. Het verbond is verbroken en God heeft een nieuwe koers uitgestippeld om via genade toch door gerechtigheid te kunnen Leven, al gaat dat via de dood. God is een redelijke God. Indien we van nature dit verbond zouden moeten houden, dan zouden we van nature ook dat theoretisch moeten kunnen. Dat kan niet en daarom eist God dat ook niet. God is niet voor niets verder gegaan.
Het is nog niemand gelukt om aannemelijk te maken dat het (werk)verbond tussen God en Adam nog functioneerd na de zondeval. God is er niet op terug gekomen. Adam is de vader van de overtreders. Sindsdien willen we geen enkel gebod van God meer houden. We hebben onze hartswortel van nature in het kwaad liggen en onze toekomst zonder God ligt in de dood. Maar ik zie nergens, maar dan ook nergens God eisen dat we zouden leven door de wet. Al sinds Abraham weten we met grote stelligheid dat we behouden worden door het geloof. Paulus is daar glashelder over. Ook bijv. David, Jesaja en Jeremia belijden dat het niet God's lust is dat we God's wetten houden door brandofferen enz., maar door een wedergeboren hart en geest. Dat is allemaal genadeverbondstaal.
Wanneer we ongelovig sterven, dan gaan we verloren. Degene die het evangelie nooit hebben gehoord gaan verloren, omdat ze God's geboden die ook gekent kunnen worden door ons geweten en de natuur, niet gehouden hebben. Hun straf zal veel dragelijker zijn (sommige mensen fluisteren over uitwissing in plaats van de hel) dan voor de mensen die bekend zijn met het evangelie, maar het afgewezen hebben. Dat is bijbels te onderbouwen. Dat laatste is dan te benoemen als het verbreken van het genadeverbond. Een verbondsbreuk dus. Dat die andere mensen verloren gaan is ook het gevolg van een verbondsbreuk, maar niet in de geest dat ze die moesten houden. Paulus zegt daar het volgende over: Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen, Die komen zou. Maar door Mozes bracht God weer een weg van leven door genade de wereld in. Sindsdien leven we onder het genadeverbond en worden we persoonlijk gesteld als verantwoordelijken voor het houden van het genadeverbond.
Dit is precies wat Paulus zo mooi schrijft in Rom. 6 en dan komt Adorote's opmerking ook weer langs:1 Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde?
2 Dat zij verre. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven?
3 Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?
4 Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.
5 Want indien wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn [in de gelijkmaking Zijner] opstanding;
6 Dit wetende, dat onze oude mens met [Hem] gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen.
7 Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde.
8 Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven;
9 Wetende, dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem.
10 Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode.
11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere.
12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven [lichaams].
13 En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levende [geworden] zijnde, en [stelt] uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid.
14 Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.
15 Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade? Dat zij verre.
16 Weet gij niet, dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen, dien gij gehoorzaamt, of der zonde tot den dood, of der gehoorzaamheid tot gerechtigheid?
17 Maar Gode zij dank, dat gij [wel] dienstknechten der zonde waart, maar [dat] gij [nu] van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt;
18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid.
19 Ik spreek op menselijke wijze, om der zwakheid uws vleses wil; want gelijk gij uw leden gesteld hebt, [om] dienstbaar [te zijn] der onreinigheid en der ongerechtigheid, tot ongerechtigheid, alzo stelt nu uw leden, [om] dienstbaar [te zijn] der gerechtigheid, tot heiligmaking.
20 Want toen gij dienstknechten waart der zonde, zo waart gij vrij van de gerechtigheid.
21 Wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde derzelve is de dood.
22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven.
23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere.
Wie dit geloofd heeft het eeuwige leven en wie dit afwijst heeft de eeuwige dood.