Volgens mij ds de Hengst in Veenendaal...MGG schreef: ↑21 mei 2025, 19:26Ook geen verslag van zijn bekering? Ik kan zo snel de naam niet vinden, maar in Nederland is een dominee tot bekering gekomen door de woorden van een gemeentelid. Wel kwam ik het niet onbekende boek 'hoe een dominee tot God bekeerd werd' van Shelton tegen.
""De bekering van een dominee
Willem den Hengst werd in 1859 te Delft geboren. Hij volgde er lager onderwijs en werkte van zijn dertiende tot zijn vijftiende jaar in de zeilmakerij van zijn vader. Als enige zoon was hij voorbestemd om het familiebedrijf voort te zetten. Dankzij de (ethische) hervormde wijkpredikant G.J. van der Flier nam het leven van Willem echter een andere wending: Van der Flier overtuigde zijn ouders ervan hun zoon voor predikant te laten studeren. Na de mulo in Delft doorlopen te hebben, vertrok Willem den Hengst naar Doetinchem. Hij volgde daar het gymnasium en verbleef in het aan de school gelieerde internaat Ruimzicht. Het gymnasium en internaat waren opgezet ter voorbereiding op de theologiestudie en maakten deel uit van de Christelijke Philantropische Inrichtingen van de plaatselijke predikant J.M. van Dijk. Den Hengst studeerde vervolgens van 1882 tot 1888 theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Kuyper, Rutgers en Hoedemaker waren destijds de belangrijkste docenten aan de theologische faculteit, terwijl Woltjer de klassieke talen onderwees.
Den Hengst sloot zich in 1886 bij de Doleantie aan, deed in 1888 examen en nam het beroep van de Gereformeerde Kerk van Den Helder aan. In datzelfde jaar trad hij in het huwelijk met de Amsterdamse winkeliersdochter Johanna Hendrieka Beijer (1870-1952). Ze zouden vijf kinderen krijgen, vier zonen en een dochter. Hoewel hij een zwak gestel had en regelmatig door ziekte werd geveld, toog de jonge dominee met voortvarendheid aan het werk. Hij richtte een zondagsschool, een jongelings- en een jonge-dochtersvereniging op, en spande zich in voor vereniging met de plaatselijke afgescheiden gemeente. Die fusie kwam in 1892 tot stand.3 In 1889 hadden ook samensprekingen met de plaatselijke Vrije Gereformeerde Gemeente van ds. D. Versteeg plaatsgevonden. De ledenvergadering van Versteegs gemeente omschreef Den Hengst als ‘aardig in gesprekken’, maar de opvatting dat degenen die hun belijdenis ‘uitwendig naleven, en zich van hunne taak en verplichting goed kwijten’ als kinderen Gods aangemerkt moesten worden, stond vereniging in de weg.4
In 1894 nam Den Hengst het beroep naar Veenendaal aan. Wat zich daar tussen 1894 en 1913 afspeelde, zullen we hier op basis van de historiografie samenvatten. In de volgende paragraaf zullen we ons op basis van de primaire bronnen daar meer in detail mee bezighouden. De belangrijkste secundaire bron over deze periode is het gedenkboek van de Veenendaalse Gereformeerde Kerk. Daaruit leren we dat Den Hengst ook in Veenendaal zijn taken voortvarend ter hand nam maar ook dat er al spoedig na zijn komst bezwaren tegen zijn prediking rezen, die echter snel vergeten leken te zijn. In 1907 ontstond er een meningsverschil tussen predikant en kerkenraad over de te gebruiken belijdenisvragen, een kwestie die de gemoederen nogal bezig zou houden. De onrust leidde zelfs tot opzegging van hypotheken die gemeenteleden op de pastorie hadden uitstaan. Vermoedde de gemeente een breuk met de predikant? In het najaar van 1911 werden er openlijk bezwaren tegen de prediking geuit, de belijdeniskandidaten trokken zich terug, velen onthielden zich van het avondmaal en de ouderling van dienst weigerde na afloop van de prediking de voorganger de gebruikelijke handdruk. Op 4 juni 1913 legde Den Hengst zijn ambt neer en bedankte hij voor het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken. De geest van het ‘neocalvinisme’ die de Gereformeerde Kerken doortrok, noopte hem daartoe. Tweederde van de gemeente volgde de predikant. Ze vonden aansluiting bij de Gereformeerde Gemeenten.5
In de bevindelijk gereformeerde historiografie vervult Den Hengst geen prominente rol, maar hij is daarin inmiddels wel op de geëigende wijze geportretteerd. In deze literatuur valt alle nadruk op de bekering van Den Hengst in 1909. Een huisbezoek bij een godzalige vrouw in zijn gemeente was daartoe de aanleiding; zij verhaalde over het werk Gods in haar ziel. Dat werd het middel in de hand van de Geest om Willem den Hengst te bekeren – radicaal, ineens, zonder voorspel of geleidelijke ontwikkeling.6 Zijn prediking veranderde op slag: ‘Dominee preekte inmiddels helemaal geen “veronderstellingen” meer. Integendeel, de noodzaak van bekering voor doemschuldige zondaren tot roem van Gods Naam werd het hart van de prediking.’7 Dat lokte ‘vijandschap’ uit bij een deel van de kerkenraad en de gemeente. Bevindelijke geschiedschrijvers onderkennen in deze bekering een parallel met de negentiende-eeuwse piëtistische voorman L.G.C. Ledeboer, die na zijn bekering vanaf de kansel schuld beleed over wat hij tot dan toe had verkondigd. Den Hengst zou dat ook hebben gedaan. Vaker nog wordt er gerefereerd aan Klaas Kuipenga, de eenvoudige vrome die het middel was tot de bekering van Hendrik de Cock, de vader van de Afscheiding.8 Hoewel voor Den Hengst een vrouw het ‘middel’ was, kon er moeilijk een parallel getrokken worden met Pietje Baltus; Den Hengst keerde zich immers van Kuyper en de ‘veronderstelde wedergeboorte’ af. Interessant is de meest recente versie van de Veenendaalse domineesbekering, te boek gesteld in de geschiedenis van de plaatselijke Gereformeerde Gemeente in Nederland. Over de tijd van zijn bekering heet het hier:
In deze tijd moet hij in de nachtelijke eenzaamheid het kerkhof bezocht hebben om te huilen bij de graven waar hij in zijn eertijds mensen had zalig gesproken op grond van de veronderstelde wedergeboorte. Dat alles werd hem nu tot schuld en hierover heeft hij bittere tranen geschreid....."