Dat wij nog onder het taai geduld en onder het geënge van Gods lankmoedigheid verkeren, wordt mede een oorzaak van aanbidding.
Bovenstaande zin kwam ik tegen in een preek die ik afgelopen zondag zat te lezen. De preek is uitgesproken ergens in de periode 1890 – 1913. Het gaat mij om de betekenis van het woord geënge.
Ik ken het woord niet en zoeken op het net levert geen resultaat.
Dat wij nog onder het taai geduld en onder het geënge van Gods lankmoedigheid verkeren, wordt mede een oorzaak van aanbidding.
Bovenstaande zin kwam ik tegen in een preek die ik afgelopen zondag zat te lezen. De preek is uitgesproken ergens in de periode 1890 – 1913. Het gaat mij om de betekenis van het woord geënge.
Ik ken het woord niet en zoeken op het net levert geen resultaat.
Iemand bekend met deze term/uitdrukking?
Gehengen moet dat zijn. Een ander woord voor geduld.
(gehinge), bnw. Eenige malen komt een bnw. gehinge voor, nl. Heim. 518, Holland/Vlaanderen/Brabant, 1301-1350: “daer dronkenscap es ghehinge, daer nes hemelijcheit neghene” ; Wap. Mart. III, 23 var. “Dits waerheit claer ende gehinghe”; Rijmb. 25843, Vlaanderen, 1321: “Wach armen! dese dinge (hoovaardij) sijn nu weder worden ghinge (var. ghehinghe)” ; en Flandr. III, 20: “Het (het hol) was wel wijt hondert voet voren ende binnen haerde ghehijnge (: dinge).” Op de eerste plaats hebben de varr. (Denkm. 3, bl. 307): ghinghe, dat hier in de fig. opvatting van gangbaar, niet buitengesloten, “geaccepteerd”, kan staan. Zie genge. Doch ook gehinge zou de bet. van aangenomen, toegelaten kunnen hebben. Zoo verklaart ook Clarisse, bl. 272. Evengoed als er een bnw. gehange kan zijn met de bet. geneigd, overhellende tot (z. ald.), kan er een bnw. gehenge zijn, met de pass. bet. van gedoogd, toegelaten, aangenomen. Ook op de tweede plaats past deze bet. zeer goed, nl. Wap. M. III, 23. Van eene waarheid kan men evengoed zeggen, dat zij gangbaar, als dat zij aangenomen, erkend is. Ook Rijmb. 25484 past deze bet. Op de vierde plaats (Flandr. III, 21) kan dit woord niet bedoeld zijn. In de Aant. op de plaats verklaart Franck het woord als ginge, d. i. gangbaar, in de bet. waarin men gaan kan, welke zin zich tot die van ruim (geräumig) zou hebben kunnen wijzigen. Er is geen grond om dit aan te nemen. Ginge komt nergens als gehijnge geschreven voor, en deze schrijfwijze zou ook onverklaarbaar zijn. Waarschijnlijker is, dat de bet. is eng, zoodat het woord met wijt eene tegenstelling vormt. De bedoeling is dan: “Het hol was aan de voorzijde wel 100 voet wijd en van binnen zeer nauw.” Gehijnge staat dan voor ge-ijnge of geïnge (geënge); hoewel dit in verwante talen schijnt te ontbreken, kan het evengoed bestaan hebben als geruim, hd. geräumig, naast ruim. Ge heeft dan de versterkende beteekenis; vgl. Ndl. Wdb. op ge, kol. 365, 15 vlg.).
Aangenomen, erkend.
In de geciteerde zin lijkt me de betekenis van ‘geduld’ niet echt te passen.
Het woord komt dan twee keer voor en bovendien kan van lankmoedigheid op zich moeilijk gezegd worden dat het geduldig is.
De betekenis van ‘aangenomen’. Toch zou ik in dit verband ook de betekenis van ‘ruime’ niet willen uitsluiten.
advocaat schreef: ↑24 mar 2025, 14:37
Dank voor de reacties.
In de geciteerde zin lijkt me de betekenis van ‘geduld’ niet echt te passen.
Het woord komt dan twee keer voor en bovendien kan van lankmoedigheid op zich moeilijk gezegd worden dat het geduldig is.
De betekenis van ‘aangenomen’. Toch zou ik in dit verband ook de betekenis van ‘ruime’ niet willen uitsluiten.
Het woord geenge komt volgens mij van het werkwoord "genen" wat "wennen" of "gewennen" betekent. Het wordt gebruikt in de context van geduld hebben, verdragen of verkeren onder bepaalde omstandigheden. In de zin die je noemde, "onder het geënge van Gods lankmoedigheid", betekent het dus dat men zich bevindt onder het geduld of de verdraagzaamheid van Gods lankmoedigheid. Het woord wordt niet meer gebruikt in het moderne Nederlands maar is nog wel te vinden in oudere teksten of poëzie.
Dat wij nog onder het taai geduld en onder het geënge van Gods lankmoedigheid verkeren, wordt mede een oorzaak van aanbidding.
Bovenstaande zin kwam ik tegen in een preek die ik afgelopen zondag zat te lezen. De preek is uitgesproken ergens in de periode 1890 – 1913. Het gaat mij om de betekenis van het woord geënge.
Ik ken het woord niet en zoeken op het net levert geen resultaat.
Iemand bekend met deze term/uitdrukking?
De dominee die deze preek schreef heeft het woord alleen horen noemen, maar blijkbaar nooit gelezen. Hij verstond in plaats van 'gehengen' 'ge-enge' en schreef dat ook zo op.
De uitdrukking is 'het gehengen van Gods lankmoedigheid'. Ik heb hem ook wel eens een paar keer gehoord en ook nooit gelezen.
Het is het gesubstantiveerde infinitief van het werkwoord gehengen, wat 'geduldig zijn' betekende.
Mijn gevoelen is dat uit de verschillende bijdragen wel een beeld van de betekenis van het woord naar voren komt. Evenwel is ook de conclusie te trekken dat de wezenlijke inhoud van het woord voor het begrijpen verloren is. En daarmee is die inhoud uit de werkelijkheid van het bestaan verdwenen. Voor nu resteert niet anders dan een benadering door middel van omschrijving.
Ik vind het daarmee een mooi voorbeeld van taalverarming en vervlakking.
Investeren in taal en taalbehoud in plaats van modernisering en hertaling zou het motto moeten zijn. Dat is wat ik hier ook bewezen zie.
@Refo jouw kwalificatie van deze predikant laat ik voor jou. Ik heb geen behoefte daarop in te gaan.
Ik vind het voor het eerst terug in het Nederduitsch taalkundig woordenboek (P. Weiland) uit 1803.
Daar staat:
[Verhengen]
VERHENGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verhengde, heb verhengd. Van het onscheidb. voorz. ver en hengen. Bij Kil. evenveel, als gehengen: God verhengt dat. v. Hass. Veroorloven, vergunnen: uwen liue en seldi gheen leckerheit verhenghen. Guld. Thr. Van hier bij denzelfden verhenghenisse.
In een recente uitgave komt het ook nog terug:
Het was voor Mientje een wonder dat de Heere in Zijn lankmoedigheid nog uitstel gaf. Zo schreef ze op 31 mei 1937 aan Aaltje Smelt: ‘Nog samen gedragen in de gehengen van Gods lankmoedigheid en nog is het volle oordeel niet uitgestort’.
Bovenstaande staat in het boek Niet sterven, maar leven geschreven door B. Hooghwerff en bevat getuigenissen van Gods kinderen in de Tweede Wereldoorlog.