Heb even m’n best gedaan om de commentaar van Calvijn op Handelingen te pakken te krijgen voor het verband, maar zonder resultaat. Vandaar m’n late reactie.
Hier ben ik het volledig met Calvijn eens. Hier zie je die zelfde tweeslag weer terug: verslagenheid-uitdrijving tot ontkoming. Ik zie bij Calvijn dus geen uiteenrekking van wedergeboorte – geloof – rechtvaardigingIn zijn comm. op Hand. 21:20 schrijft Calvijn o.a. dit (cursiveringen zijn van mij):
Paulus noemt de bekering niet zozeer daarom in de eerste plaats, omdat zij geheel en al aan het geloof voorafgaat, daar een deel ervan vrucht is van het geloof en eruit voortvloeit; maar omdat het beginsel der bekering de voorbereiding is tot het geloof. Onder het beginsel versta ik, dat wij een mishagen aan onszelf hebben, hetwelk ons, ernstig getroffen door vrees voor de toorn Gods, uitdrijft om ontkoming te zoeken.
Helemaal waar en ook helemaal mee eens, omdat Calvijn ware boetvaardigheid en geloof niet loskoppelt (dat komt ook in de titel terug: Dat wij door het geloof worden wedergeboren; waarin ook wordt gehandeld over de bekering.)In de Institutie legt Calvijn vooral de nadruk op de boetvaardigheid die ná het geloof komt. Maar we vinden er toch ook dat ‘beginsel der bekering’ wel in terug. Bijv. in Inst. III, 3,20 (cursiveringen van mij):
“Verder, evenals de haat jegens de zonde, die het begin is der boetvaardigheid, voor ons de eerste toegang opent tot de kennis van Christus, Die zich aan geen anderen vertoont dan aan ellendige en terneergeslagen zondaren, die zuchten, bekommerd en belast zijn, hongeren, dorsten, en van smart en ellende verkwijnen (…), zo moeten wij streven naar de boetvaardigheid zelf, ons ganse leven ons op haar toeleggen en haar tot het einde toe najagen, indien wij in Christus willen staande blijven.”
Opnieuw ben ik het hier helemaal mee eens. VdZ betoogt dat overigens eveneens. Zo zei hij in het interview in het RD van 4 september 2003: “Wat moet een mens doen met een Verzoener en Verlosser als hij geen last heeft van zijn zonde en ellende?” (…) “Iets anders is hoe diep je ellendekennis moet zijn om tot Christus te mogen gaan. In grote lijnen zeggen onze oudvaders uit de 17e en de 18e eeuw dat je zo veel kennis van je ellende nodig hebt dat je wordt uitgedreven naar Christus”.In zijn comm. bij Matth. 11:28 lezen wij (cursiveringen wederom van mij):
“Christus heeft met de vermoeiden en beladenen diegenen op het oog, die zich des eeuwigen doods schuldig rekenen en deswege benauwd in hun consciëntie zijn, en innerlijk onder hun ellende zo gebukt gaan, dat zij machteloos worden. Deze machteloosheid toch maakt ons vatbaar om Zijn genade te ontvangen. Hoewel deze tot de gemeenschap van Christus’ genade zo noodzakelijke voorbereiding de mens geheel en al verbrijzelt, moeten wij haar toch als een genadegave van Heilige Geest aanmerken; want zij is een beginsel van bekering dat niemand zich door eigen kracht geven kan.”