Gedichten

-DIA-
Berichten: 32735
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Gedichten

Bericht door -DIA- »

coco schreef:Aha :super Moest je er destijds lang over verzinnen??
Dat is zo lang geleden dat ik dat niet meer weet...
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32735
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Gedichten

Bericht door -DIA- »

OM TE DOEN GEDENKEN
Psalm 78

Neem, o mijn volk, neem mijne leer ter oren;
Neig oor en hart, om naar mijn stem te horen,
'k Zal met mijn mond u wijze spreuken leren,
Verborgenheên, van ouds af waardig t' eren;
Mij vloeit een schat van wijsheid uit den mond,
Gelijk een bron, die voortspringt uit den grond.

Verborgenheên, met diep ontzag te melden,
Die ons voorheen de vaderen vertelden,
Die wij hun kroost ook niet verbergen mogen,
Die stellen wij het nageslacht voor ogen;
Des HEEREN lof uit 's lands historieblaân,
Zijn sterken arm en grote wonderdaân.

Want God heeft Zijn getuigenis gegeven
Aan Jacobs huis; een wet, om naar te leven,
Die Israël zijn nageslacht moet leren,
Opdat men nooit haar kennis moog' ontberen;
God vordert, dat de naneef, eeuwen lang,
Van kind tot kind, dit onderwijs ontvang'.

Opdat z' op God hun hope stellen zouden,
In 't oog Zijn daân, in 't hart Zijn wetten houden,
En nimmermeer weerspannig God verachten,
Verdraaid en krom, als vorige geslachten,
Wier hart niet was gericht naar Zijn gebod,
Wier geest niet was getrouw met hunnen God.

Wat kon de boog den besten schutter baten?
Toen Efraïm Gods wegen had verlaten,
Vlood al het heir ten dage van het strijden,
En moest aldus de zwaarste neêrlaag lijden.
Op Gods verbond werd niet van hen gelet;
Zij weigerden te wand'len in Zijn wet.

Zijn wonderdaân, door niemand af te meten,
Zijn trouweloos en snood van hen vergeten;
Die wonderdaân, waardoor Egypte's helden
Bezweken zijn in Zoans vette velden;
Daar Hij, tot troost in hunner vaad'ren leed,
Voor ieders oog de grootste tekens deed.

Zijn almacht wist de zee vaneen te scheiden
En 't angstig heir daar droogvoets door te leiden;
Als op een hoop deed Hij de waat'ren rijzen.
Hij gaf des daags, om hen den weg te wijzen,
Een wolkkolom; een licht des vuurs bij nacht;
Totdat Hij hen in 't vruchtbaar Kanân bracht.

Ook spleten zelfs de rotsen op Zijn wenken,
Geen afgrond kon het volk ooit milder drenken;
De woestenij gaf zuiv're watervlieten,
Die d' Almacht uit de steenrots voort deed schieten,
Gelijk een stroom, die golvend afgegleên,
Zijn armen spreidt door al de velden heen.

Maar schoon zij dus Gods goedheid ondervonden,
Nog pleegden z' in 't vervolg de snoodste zonden;
In 't woest gewest uit vetter land getogen,
Vergramden zij des Allerhoogsten ogen;
Verzochten God, en eisten, ten bewijs
Van Zijne macht, naar hunne lusten, spijs.

Zij spraken stout: "Kan God in wildernissen
Ook keur van spijs op onze tafel dissen?
't Is waar, Hij sloeg de rots, en deed de stromen,
In overvloed uit harde klippen komen;
Maar, is Zijn macht zo onbepaald en groot,
Hij geev' dan hier Zijn volk ook vlees en brood."

Dit hoorde God, en werd op 't hoogst verbolgen;
Zijn vuur ontstak, om Jacob te vervolgen;
De felle toorn van 't eeuwig Opperwezen
Deed Israël al sidderende vrezen;
Omdat zij niet geloofden aan Gods mond,
Noch op Zijn heil vertrouwden naar 't verbond.

Daar God, voor hen bezorgd, in hunne noden
De wolken zelfs van boven had geboden,
De hemeldeur ontsloten, mild in 't zeeg'nen,
En 't manna doen rondom hun tenten reeg'nen;
Opdat Zijn volk, ten blijk van Zijne trouw,
Dit hemelkoorn op reis genieten zou.

Elk mocht zijn brood, zo mild hem toegemeten,
Dat wonderbrood der Machtigen, nu eten;
Den teerkost, tot verzading hun gegeven
Een oostenwind werd door Hem voortgedreven,
En 't zuiden gaf, in 't aangevoerde zwerk,
Geen minder blijk van Zijn krachtdadig werk.

Toen daalde 't vlees, als stof en dichte regen,
Een grote vlucht van voog'len, neergezegen;
In menigte gelijk aan 't zand der stranden,
Viel toen vanzelf hun rijkelijk in handen;
Viel, op Gods wenk, rondom elks woning neer,
En spijsde 't heir van Isrels Opperheer.

Toen aten zij, en werden zat van eten;
Hun eetlust werd voldaan, hoe godvergeten;
Maar eer hun drift en tomeloos begeren,
Waarmee dat volk Gods almacht dorst onteren,
Verzadigd was, ziedaar de straf terstond,
Terwijl de spijs nog was in hunnen mond;

Ziedaar Gods toorn, gelijk een vuur, ontstoken;
Zijn eer werd op hun machtigsten gewroken,
Daar plaag op plaag geweldig nedervelden
't Aanzienlijkst deel, het puik van Isrels helden,
Maar 't volk ging voort, hun ongeloof hield aan;
God had vergeefs Zijn wonderen gedaan.

Daarom deed Hij in ijdelheid hun dagen
Vergaan, en, door een reeks van felle plagen,
In schrik en angst hen slijten hunne jaren.
Maar bracht Hij hen opnieuw in doodsgevaren,
Dan vraagden zij naar God, en keerden weer,
En zochten vroeg, uit bange vrees, den HEER.

Dan dachten zij, hoe 't eeuwig Opperwezen
Hun rotssteen was, en hoe in angst voor dezen
De hoge God verlossing had gezonden;
Dan vleiden zij Hem vals'lijk met hun monden,
En bukten laag, omdat de nood hen drong,
Maar logen Hem met hun geveinsde tong.

Hun hart was boos, vervuld met slinkse streken;
Van Zijn verbond was groot en klein geweken.
Doch God vergaf barmhartig hunne schulden;
Verdierf ze niet, schoon zij de maat vervulden;
Hij wendde zelfs Zijn gramschap dikwijls af,
En wekte nooit Zijn ganse wraak ter straf.

Hij dacht in gunst, door hunne ramp bewogen;
Zij zijn toch vlees, zij hebben geen vermogen;
Zij zijn een wind, die gaat, en nooit zal keren.
Hoe dikwijls dorst hun wrevel God onteren!
De wildernis zag door hun boze paân
Hem bitterheên en smarten aangedaan.

Want elk ging voort in God op 't snoodst te tergen,
En nieuw bewijs van Zijne macht te vergen,
Den heil'gen God van Israël te kwellen,
En paal en perk aan Zijne daân te stellen.
Zij dachten niet aan dien doorluchten tijd,
Waarin Gods hand hen had van 't juk bevrijd.

Hoe Hij Zijn oog op hen had neergeslagen,
Egypte van Zijn tekenen deed wagen,
En Zoans veld, daar Hij hen af wou zond'ren,
Een streng toneel deed worden van Zijn wond'ren;
Waar poel en beek, en groot' en kleine vloed
Ondrinkbaar werd, en niets dan walg'lijk bloed.

Hij zond een heir, door niemands hand te weren,
Veel ongediert', om alles te verteren;
Zijn grote kracht deed vorsen uit de stromen,
Tot wis bederf van gans Egypte, komen;
Hij gaf 't gewas, met vlijt gekweekt, en 't kruid
Den kruidworm en den sprinkhaan tot een buit.

De wijnstok werd door hagel neergesmeten,
De wilde vijg daardoor vanéén gereten;
De landman zag zijn vruchtbaar veld bederven,
Zijn kleiner vee door zwaren hagel sterven;
Zijn beesten door den fellen bliksem slaan,
En jammerlijk door vuur en vlam vergaan.

Ook zond Hij toorn, verbolgenheid en noden,
Verstoordheid, angst en vrees'lijk' onheilsboden;
Hij baand' een weg voor Zijne grimmigheden,
Waarlangs de wraak zou treên met wisse schreden:
Hun ziel werd niet onttrokken aan het graf;
Terwijl Hij 't vee aan 't pestvuur overgaf.

Egypteland zag al het eerstgeboren'
Door 's hemels wraak geslagen en verloren;
De dood der jeugd, 't beginsel van Chams krachten,
Vervulde tent en veld met jammerklachten;
Waaruit Gods volk als schapen werd geleid,
En vrij en blij op Parans grond geweid.

Ja, zonder vrees mocht Isrel veilig trekken;
Het zag de zee zijn haat'ren overdekken;
Want God, hun God, bracht hen, bevrijd van banden,
Naar 't land, door Hem geheiligd uit de landen,
Tot dezen berg, dien Zijne hand verkreeg,
En die daarna ten hoogsten luister steeg.

Het heidendom werd voor hen weggedreven;
Aan elk, naar 't snoer, zijn erfenis gegeven;
En Isrel mocht in eigen tenten wonen.
Maar 't wufte volk ging voort met God te honen,
Verzocht den HEER, versmaadde Zijn gebied,
En hield het recht des Allerhoogsten niet.

Zij weken af door trouwelozen handel,
En volgden dus der vaad'ren snoden wandel;
Zo keren zich bedriegelijke bogen,
Waardoor somwijl de schutter wordt bedrogen.
Des HEEREN toorn en ijver werd getergd,
Door beeldendienst en hoogten op 't gebergt'.

Dit hoorde God, en heeft, op 't felst ontstoken,
Dit boos bestaan op Israël gewroken,
Dat volk versmaad met beelden en altaren;
Dies liet Hij tent en tabernakel varen,
Die Hij zich daar ter woning had gesticht,
En tot Zijn eer te Silo opgericht.

Het onderpand van 't heerlijk alvermogen,
Zijn heilig' ark, gaf Hij, voor Isrels ogen,
Den Filistijn in d' ongewijde handen;
Zijn volk ten zwaard', of in de slaafse banden.
Gods Majesteit, getergd, zag van omhoog
Zijn erf'nis aan, met een verbolgen oog.

Het vuur verslond de strijd'bre jongelingen,
Der maagden lof vergat men op te zingen;
Hun priesterschap, hoe hoog door God verheven,
Werd, laag verneêrd, aan 't zwaard ten prooi gegeven;
En d' arme weêuw bezweek van zielsverdriet,
Of zat door schrik verstomd, en weende niet.

Toen stond God op met gunstige gedachten,
Als na een slaap ontwaakt met nieuwe krachten;
Ja, als een held, ontzagg'lijk in zijn gangen,
Die nieuwen moed heeft door den wijn ontvangen;
En sloeg tot smaad, met Zijn geduchte hand,
Het uiterst' deel van 's vijands ingewand.

Doch Jozefs tent liet Hij veracht'lijk varen,
In Efraïm verkoos Hij geen altaren;
Maar Hij had lust, in Juda's stam te wonen,
Om daar Zijn macht en heerlijkheid te tonen
Op Sions berg, dien 's werelds Opperheer
Bemind', en koos ten zetel van Zijn eer.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
zonnebloem96
Berichten: 78
Lid geworden op: 25 feb 2016, 16:24

Re: Gedichten

Bericht door zonnebloem96 »

Dit keer een psalm, hoewel dat ook een gedicht is. Met het oog op alle terreuraanslagen e.d.
Psalm 93
1
De Heer' regeert; de hoogste Majesteit,
Bekleed met sterkt', omgord met heerlijkheid,
Bevestigt d' aard' en houdt door Zijne hand
Dat schoon gebouw onwankelbaar in stand.

2
Gij hebt Uw troon van eeuwigheid gegrond.
De waatren, Heer', verheffen zich in 't rond;
Rivier en meer verheffen hun geruis;
Het siddert al op 't woedend stroomgedruis.

3
Maar, Heer', Gij zijt veel sterker dan 't geweld
Der waatren, dien Uw almacht palen stelt
De grote zee zwijgt op Uw wenk en wil,
Hoe fel zij bruis', hoe fel zij woede, stil.

4
Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan.
De heiligheid is voor Uw huis, o Heer',
Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer.
Wat is uw enige troost, beide in leven en in sterven?
-DIA-
Berichten: 32735
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Gedichten

Bericht door -DIA- »

Psalmen zeggen heel veel en zijn er voor alle omstandigheden.
Een andere psalm spreekt weer over andere zaken: denk aan
Psalm 74. Maar het opvallend dat er voor elke toestand een
psalm is. Wat dat betreft hoeven we niet uit te wijken naar
gezangen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Online
Gebruikersavatar
Hendrikus
Berichten: 16745
Lid geworden op: 10 apr 2004, 09:37

Re: Gedichten

Bericht door Hendrikus »

zonnebloem96 schreef:Dit keer een psalm, hoewel dat ook een gedicht is. Met het oog op alle terreuraanslagen e.d.
Psalm 93
1
De Heer' regeert; de hoogste Majesteit,
Bekleed met sterkt', omgord met heerlijkheid,
Bevestigt d' aard' en houdt door Zijne hand
Dat schoon gebouw onwankelbaar in stand.

2
Gij hebt Uw troon van eeuwigheid gegrond.
De waatren, Heer', verheffen zich in 't rond;
Rivier en meer verheffen hun geruis;
Het siddert al op 't woedend stroomgedruis.

3
Maar, Heer', Gij zijt veel sterker dan 't geweld
Der waatren, dien Uw almacht palen stelt
De grote zee zwijgt op Uw wenk en wil,
Hoe fel zij bruis', hoe fel zij woede, stil.

4
Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan.
De heiligheid is voor Uw huis, o Heer',
Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer.
Al die apostrofjes stonden niet in de berijming van 1773.
Die zijn er door de GBS ingefietst :fi
~~Soli Deo Gloria~~
Gebruikersavatar
Auto
Berichten: 4533
Lid geworden op: 22 feb 2002, 20:01

Re: Gedichten

Bericht door Auto »

Hendrikus schreef:
zonnebloem96 schreef:Dit keer een psalm, hoewel dat ook een gedicht is. Met het oog op alle terreuraanslagen e.d.
Psalm 93
1
De Heer' regeert; de hoogste Majesteit,
Bekleed met sterkt', omgord met heerlijkheid,
Bevestigt d' aard' en houdt door Zijne hand
Dat schoon gebouw onwankelbaar in stand.

2
Gij hebt Uw troon van eeuwigheid gegrond.
De waatren, Heer', verheffen zich in 't rond;
Rivier en meer verheffen hun geruis;
Het siddert al op 't woedend stroomgedruis.

3
Maar, Heer', Gij zijt veel sterker dan 't geweld
Der waatren, dien Uw almacht palen stelt
De grote zee zwijgt op Uw wenk en wil,
Hoe fel zij bruis', hoe fel zij woede, stil.

4
Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan.
De heiligheid is voor Uw huis, o Heer',
Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer.
Al die apostrofjes stonden niet in de berijming van 1773.
Die zijn er door de GBS ingefietst :fi
Is dit nou nodig om te zeggen in de context waarop de poster dit plaatst?
::please
Gebruikersavatar
modesto
Inactief
Berichten: 498
Lid geworden op: 01 okt 2014, 15:05

Re: Gedichten

Bericht door modesto »

Aurora

Nachts overdrachtelijk geheim
Bevrucht mij met geen enkel rijm
Maar 't wekt de vogels uit hun nest
En werpt ze langs de hemeltrans
Omhoog: dit wordt de laatste kans
De sterren sidd'ren, ongelest
Blijft hier de dorst, het edel water
Draagt donk're schepen verder, later
Vergaat het nachtzwart in het licht,
Dat aarz'lend opgaat aan de rand
Der wereld, langs het polderland
Opent de morgen zijn gezicht.

D.A.M. Binnendijk
Logisch-reformatorisch meubelconsulent -- bij 500 berichten houd ik het hier echt helemaal voor gezien, en dan kom ik de dag daarop weer terug op het forum
Gebruikersavatar
Dodo
Berichten: 5646
Lid geworden op: 15 jun 2013, 15:40
Locatie: dodo.refoforum@gmail.com

Re: Gedichten

Bericht door Dodo »

modesto schreef:Aurora

Nachts overdrachtelijk geheim
Bevrucht mij met geen enkel rijm
Maar 't wekt de vogels uit hun nest
En werpt ze langs de hemeltrans
Omhoog: dit wordt de laatste kans
De sterren sidd'ren, ongelest
Blijft hier de dorst, het edel water
Draagt donk're schepen verder, later
Vergaat het nachtzwart in het licht,
Dat aarz'lend opgaat aan de rand
Der wereld, langs het polderland
Opent de morgen zijn gezicht.

D.A.M. Binnendijk
We hebben met de leeskring een keer wat gedichten besproken. Dat was heel interessant. Dit gedicht is heel mooi, maar ik vraag me af: waarom noemt hij het water edel?
Gebruikersavatar
modesto
Inactief
Berichten: 498
Lid geworden op: 01 okt 2014, 15:05

Re: Gedichten

Bericht door modesto »

Dodo schreef:We hebben met de leeskring een keer wat gedichten besproken. Dat was heel interessant. Dit gedicht is heel mooi, maar ik vraag me af: waarom noemt hij het water edel?
Om dezelfde reden dat men een paard wel "edel" noemt, denk ik (het water draagt de schepen als een paard zijn last). Of misschien beschouwt de dichter het lessen van dorst van een mens een edel doel van water.
Logisch-reformatorisch meubelconsulent -- bij 500 berichten houd ik het hier echt helemaal voor gezien, en dan kom ik de dag daarop weer terug op het forum
Gebruikersavatar
Dodo
Berichten: 5646
Lid geworden op: 15 jun 2013, 15:40
Locatie: dodo.refoforum@gmail.com

Re: Gedichten

Bericht door Dodo »

modesto schreef:
Dodo schreef:We hebben met de leeskring een keer wat gedichten besproken. Dat was heel interessant. Dit gedicht is heel mooi, maar ik vraag me af: waarom noemt hij het water edel?
Om dezelfde reden dat men een paard wel "edel" noemt, denk ik (het water draagt de schepen als een paard zijn last). Of misschien beschouwt de dichter het lessen van dorst van een mens een edel doel van water.
Ja, dat is een goede verklaring. Bedankt.
-DIA-
Berichten: 32735
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Gedichten

Bericht door -DIA- »

Ik merk vaker 'vreemde' bijvoeglijke naamwoorden in gedichten op. Weet even zo geen voorbeeld. Wellicht speelt ook een rol dat het goed moet lopen, klinken, of rijmen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Dodo
Berichten: 5646
Lid geworden op: 15 jun 2013, 15:40
Locatie: dodo.refoforum@gmail.com

Re: Gedichten

Bericht door Dodo »

Bij de eerste twee regels vond ik het rijm wat gezocht maar daar zit misschien ook iets in wat mij ontgaat?

Nachts overdrachtelijk geheim
Bevrucht mij met geen enkel rijm
-DIA-
Berichten: 32735
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Gedichten

Bericht door -DIA- »

Dodo schreef:Bij de eerste twee regels vond ik het rijm wat gezocht maar daar zit misschien ook iets in wat mij ontgaat?

Nachts overdrachtelijk geheim
Bevrucht mij met geen enkel rijm
Het klinkt in ieder geval wel super-poëtisch... dit in tegenstelling tot "super-poëtisch"
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32735
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Gedichten

Bericht door -DIA- »

Klein Vogelijn

Klein vogelijn op groene tak
Wat zingt g' een lustig lied
wij hebben in ons hele boek
zo'n vrolijk wijsje niet
O, zeg ons, zeg ons aardig beest
Wie toch uw Meester is geweest

Zo zuiver zingt gij en zo hoog
Zo keurig in de maat
En't hart dat popelt ons van vreugd
Wanneer uw keeltje gaat
O, zeg ons, zeg ons aardig beest
Wie toch uw Meester is geweest

Voorzeker 't is de goede God
die 't u heeft toebetrouwd
Opdat gij aan der blinden oor
Zijn goedheid melden zou
O, ja wij weten 't aardig beest
Dat God uw Meester is geweest
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32735
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Gedichten

Bericht door -DIA- »

DE BLINDHEID ONZER DAGEN

1 O droeve blindheid onzer dagen,
Wie hoort men naar den Heere vragen,
Naar Zijnen weg en heil alleen?
Wie ziet men 's Heeren wegen kiezen,
En al het eigene verliezen,
Wie ziet men in Gods wegen treên?

2 Wie ziet men regt en open hand'len,
Wie ziet men ned'rig voor U wand'len,
Vergetend alles om den Heer?
Wie hoort men over 't eigen klagen,
En and're schuld als eigen dragen,
Wie werpt zich voor den Heere neêr!

3 O wee ons, om ons groote zonden,
Waaraan wij allen zijn verbonden,
O wee ons, over 't groote kwaad;
O wee ons, over 't zelf bedoelen,
O wee ons, over 't niet gevoelen,
Van 's Heeren eer, ach droeve staat!

4 Men ziet de liefde zoo verkouden,
Bij kind'ren, jongelingen, ouden,
Het is een liefdelooze tijd!
Een ieder werkt om eigen eere,
Men zoekt des Heeren werk te keeren,
En blijft met God nog in den strijd.
5 Ach! laat mij U nooden klagen,

Aan U alleen mijn last opdragen,
Bij U alleen en niemand meer;
Men kan zijn' broeder niet vertrouwen,
Zijn leed geen schepsel thans ontvouwen,
Laat mij U daarom klagen Heer!

6 Het zijn mijn' eigen booze zonden,
Mijn eigen werken, lusten, vonden,
Mijn eigen zin, daar ik 't mee houw;
Mijn eigenwillig God verlaten,
Mijn eigen, 's Heeren wegen haten,
Mijn eigen grond, waar ik op bouw.

7 o droeve blindheid onzer dagen,
Waar hoort men van Gods weg gewagen,
Waar merkt men droefheid in het hart;
Waar zijn de nat bekreten oogen,
Die niemand dan de Heer kan droogen,
Waar is er diepe zonde-smart?

8 Waar hoort men Sions kind'ren klagen,
Waar hoort men van het leed gewagen,
Daar 's Heeren volk thans onder zit?
Waar hoort men zuchten, schreeuwen, kermen,
Waar ziet men d'armen zich ontfermen,
Waar is er jagen naar het wit,

9 Den prijs der roepinge van boven,
Waar ziet men 't leven en gelooven,
In God, Drie-eenig Opperheer!
Waar ziet men op den Rotssteen bouwen,
Waar ziet men God den Heer vertrouwen,
Waar valt het voor God in en neêr?

10 o donkerheid van onze dagen,
o mogt ik er meer smart om dragen;
o werd ik meerder schuldenaar!
Mijns is de schuld en niet des Heeren,
Ik ging des Heeren weg verkeeren,
En maakte mij Gods hand zoo zwaar.

11 Mijns is de schuld, mijn ongeloove,
Mijn menschenvrees, en Geest uitdooven,
Mijn volgen van een nietig mensch,
Mijn niet opletten van den Heere,
Die mij Zijn' goeden weg kwam leeren,
Mijn eigen lust en vleesches wensch.

12 Mijn eigen volgen van mijn lusten,
Mijn niet in 's Heeren wil berusten,
Mijn eigenwillig lievend hart;
Mijn eigen doen en eigen laten,
Mijn eigen, niet op God verlaten,
Baart mij om eigen schuld veel smart.

13 Ik ben zelf oorzaak van die rampen,
Mijn eigen lust brengt al die dampen,
Die mist en nev'len allen voor;
Mijn eigen kwaad komt mij kastijden,
Mijn eigen weg baart mij dit lijden,
Daar ik mijn weg voor 's Heeren koor.

14 Ik haalde mij die zware bergen,
Om mijne zonden, die God tergen,
Vrijwillig op mijn hals en kop;
Ik lig in eigen schuld bedolven,
Ik haalde mij al deze golven
Van jamm'ren door mijn schuld mij op.

15 o levenswekker, levensader,
Breng mijne ziele tot U nader,
En laat mij al die groote schuld,
Zoo veel ik moet en mag gevoelen,
En niet meer eigen eer bedoelen,
Daar G' alles voor mij hebt vervuld.

16 Verlosser, trek en leer mijn ziele,
Laat mij diep voor U nederknielen,
In stof en assche voor uw troon;
Laat mij vergeving bij u vinden,
En eens met al Uw' ware vrinden,
Van Uwen arbeid smaken 't loon.


Ds. L.G.C. Ledeboer
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie