(update:nav. de eerste reacties heb ik de gefingeerde naam van de predikant vervangen door het neutrale 'de predikant', om te voorkomen dat de discussie een irrelevante kant op gaat).
We zaten bij elkaar in het bedompte kamertje met de eikenhouten tafel, de statige kasten en de sombere
foto’s van illustere voorgangers. Buiten was de hele natuur bezig om de pas gekomen lente te vieren, maar van dat alles hadden wij geen last. Wij snoven de lucht van perkamenten op als was dat ons levenselixer, en hielden ons verder van de domme.
Voor zover dat ging, tenminste, want er was een netelig probleem in onze kamer binnengekropen.
Een zeer netelig probleem, en we durfden het niet toe te geven, maar er leek zelfs sprake te zijn van enige verdeeldheid. Voorlopig probeerden we vol te houden dat we het ieder van een ’bepaalde zijde’ wilden belichten, meer niet. Het was misschien makkelijker geweest dat het er helemaal niet was gekomen, was de gedachte die ons zo af en toe ongedacht besprong. Ongehoord en ongepast! Nee, het had ons iets te zeggen, we moesten er iets mee - daar waren we het allemaal over eens.
Op een morgen stond hij er. In het park, in het gras dat van de winter aan het bijkomen was. Er was geen toestemming voor gevraagd, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, zo stond hij daar. Een ladder. Een ladder die zo hoog was dat hij in de blauwe hemel prikte. Natuurlijk werd er over gesproken, iedereen had hem ook al nieuwsgierig bekeken en sommigen hadden zelfs - ja, waar haalden ze de euvele moed vandaan!, sommigen hadden de ladder zelfs met hun eigen vingers aangeraakt.
Maar nu. Die ladder was er, daar twijfelde niemand aan. Iedereen kon hem zien. Maar wat moesten we ermee? Dat was de vraag waar we ons allemaal het hoofd over braken. Dat was de vraag die nu op deze middag op onze geliefde eikenhouten tafel lag.
Er circuleerden al een paar antwoorden, maar we hielden zo onze twijfels. Er waren er die zeiden dat de ladder een ongehoord stuk horizonvervuiling was, en bij voorkeur tot kachelhout verwerkt diende te worden. Anderen vonden hem daarvoor te bijzonder, en vereerden het als een cultuurobject. Ja, er werden zelfs al lezingen over die ladder gehouden - over de vreemde kleur van het hout, en over het feit dat niemand nog had geraden hoeveel sporten er in de ladder zaten.
En dan was er nog dat briefje. Het briefje dat wel de meeste verdeeldheid had gezaaid onder de mensen. ’s Ochtends vroeg, toen de ladder er nog maar net stond, had er een briefje op de ladder gezeten met een spijker. Iemand had het er voorzichtig afgehaald, en er kopieën van gemaakt voor iedereen die het maar wilde. Anderen hadden de boodschap erop vertaald voor hen die onze taal niet spraken.
Iedereen die wil, is van harte welkom!
Meer niet. Voor ons was het geen vraag wie dat briefje had geschreven. Maar anderen geloofden niet dat het door de koning geschreven was, en vonden het allemaal maar een verzinsel. Wij niet! Nee, wij waren er absoluut van overtuigd dat het de koning was geweest. Wie anders kon zo’n ladder maken? We twijfelden niet aan de ladder, en we twijfelden niet aan de echtheid van dat briefje, en we zeiden het tegen elkaar: Ja, als we willen, dan zijn we van harte welkom!
Totdat één van de oude broeders, toen we de ladder samen bekeken, in een onbezonnen bui meende te moeten concluderen dat dit alles betekende dat iedereen die maar wilde bij de koning kon komen.
En dat dat weer betekende dat hij dus eigenlijk gewoon op de ladder omhoog moest lopen om dit te verwezenlijken. We keken hem aan met open mond, zo’n simpele redenering!
“En wat denk je dat je boven dan aan de koning gaat laten zien?” vertolkte een jonge broeder onze gedachten. “Hij is toevallig wél de koning!”
En een ander voegde eraan toe: “Dan mag je wel eerst eens goed bedenken of je het wel echt wil!”
De oude broeder keek onbegrijpend naar de ladder, en antwoordde niet.
“Toch is het een wonder dat de ladder er is,” zei de jonge broeder weer. Hij klopte zachtjes op het hout en zuchtte diep. “Laten we dat maar eens goed tot ons doordringen, broeders!”
Wij waren niet de enigen geweest die bij de ladder gingen kijken. Sommigen waren nog verheugder om de ladder dan wij, en werkelijk, bepaalde mensen maakten het wel heel erg bont. Er werden complete muziekfeesten georganiseerd bij de ladder. Een paar mensen probeerden anderen de ladder op te trekken en te duwen, waarbij er diversen van de ladder vielen en van alles braken.
Daar waren we oprecht verontwaardigd over. Dit kon nooit de bedoeling zijn. En zo was het dat we bijelkaar waren gekomen, om dit alles eens in alle rust te bespreken. Ik zat naast de oudere broeder, die zijn mond niet meer open had gedaan na zijn onbesuisde opmerking. Ik wist ook niet zo goed wat ik tegen hem moest zeggen. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat hij een opgevouwen briefje in de hand hield. De predikant kwam binnen en zetelde zich aan de kop van de tafel. We keken gespannen naar hem, maar hij leek de rust zelve. Eén voor één keek hij ons aan, en haalde toen met een langzame beweging een aantal vellen papier tevoorschijn die hij op tafel legde.
“Broeders,” zei hij, “we willen samen nadenken over wat de ladder ons te zeggen heeft. We hebben hem allemaal gezien, en we hebben ook gezien wat de mensen ervan maken. Ons past voorzichtigheid en eerbied! Daarom heb ik wat dingen opgeschreven toen ik de woorden op het briefje vannacht in mijn gedachten liet wegen. Laten we beginnen bij het woord ’iedereen’, broeders. Er wordt daar buiten,” - hij wees met zijn duim naar het raam - “er wordt daar buiten vooral gehamerd op dat ’iedereen’. Koste wat het kost worden mensen aangemoedigd om toch vooral die ladder op te gaan. Maar wij horen beter te weten, broeders. Het is niet ’iedereen’, maar ’iedereen die wil’. Iedereen die wil! En wat is nu dat willen? Weten we dat eigenlijk wel? Ik zou zeggen - en u moet mij maar corrigeren als ik het verkeerd heb - wij hebben diep in ons hart helemaal geen zin om die ladder op te gaan!” Streng keek hij naar de oudere broeder naast mij, die daar met gebogen hoofd zat. De predikant had gelijk. Als ik er goed over nadacht zag ik er nog erg tegenop om die ladder op te gaan, hij was ook zo hoog!
“En daarom,” vervolgde de predikant, “ben ik ervan overtuigd dat we niet zomaar die ladder op mogen gaan. Als we die ladder op gingen, zonder dat we het echt willen, wat moet dan de koning wel niet tegen ons zeggen?”
We mompelden allemaal instemmend. Meer woorden volgden nog waar we het allemaal mee eens waren. Hoeveel sporten er niet in de ladder zaten, en dat elke van die ons iets te zeggen had. En dat uiteindelijk degenen die werkelijk wilden, van harte welkom waren. Ik zuchtte, wat heerlijk dat die ladder er was! Zo wisten we dat wanneer we wilden, we bij de koning konden komen.
Toen viel er een stilte, en de predikant draaide het laatste blad om. Weer keek hij ons allemaal aan. De oude broeder naast me was wat onrustig, en hij friemelde aan het papier in zijn hand. Maar toen de predikant vroeg of iemand nog iets te vragen had, veerde hij op.
“Ja, broeder,” zei hij zacht en trillend. “Ik heb nog wat te zeggen, en ik zal het voorlezen!” Hij vouwde het papier open dat door het zweet van zijn hand nat was geworden.
“Iedereen die wil, is van harte welkom!”
“Dat, broeders, is de boodschap die tot ons is gekomen. Niet meer en niet minder! En dat alles betekent, dat wie de koning wil zien, nu de kans heeft om hem te ontmoeten!”
Bevend stond hij op en keek ons allemaal aan. Toen schoof hij zijn stoel achteruit en beende de kamer uit.
De predikant kuchte en vouwde zijn handen.
Ineens realiseerde ik me wat de oude broeder van plan was, en ik stond ook op. Hij was al een heel eind op weg naar de ladder, en ik had moeite om hem in te halen. Hij zette net zijn eerste stappen op de ladder toen ik bij hem was.
“Broeder,” hijgde ik, “doe het niet! Bedrieg jezelf niet, man!”
Maar hij lachte. “Hoe zou ik me kunnen bedriegen?”
En hij klom voort. Toch hield hij nog éénmaal stil en draaide hij zich naar mij toe.
“Luister, broeder. Gisteren was de ladder er. Vandaag staat hij er nog steeds. Maar morgen kan hij weg zijn! Denk na, broeder! Daar -” hij wees met zijn hand naar de blauwe lucht - “daar is de koning. Nu kan je bij hem komen, nu is er een ladder! Kom met me mee!”
Toen knapte er iets in mij en ik zag de blauwe lucht, en de ladder tussen de hemel en de aarde. En ik greep bevend de ladder, en zette mijn voeten erop, en riep: “Ik kom!”
Want ik wist,
“Iedereen die wil, is van harte welkom!”