Niet zozeer dat de wet actief werd, maar dat de zonde actiever werd, naarmate hij de wet beter ging verstaan. Vers 8: zonder wet is de zonde dood (neemt geen aanleiding tot zondigen uit de wet), maar Paulus dacht te leven door de wet, omdat de zonde toen haar kracht niet toonde <--> nu leeft hij echt (in Christus, niet meer onder de wet, vers 4), verstaat daardoor de wet (geestelijk) beter, de zonde neemt in het gebod aanleiding om te zondigen (vers 8 en 11, zonde toont haar kracht veel meer), maar Paulus is gestorven aan de overtuiging dat de wet heilsmiddel is (ktt. 36).Afgewezen schreef: Het kost me moeite je gedachtegang te volgen. Maar kun je zeggen dat de wet actief werd tot ontdekking van de zonde in de heiligmaking? En dat Paulus toen is gestorven? Maar dan wás hij toch al gestorven voor de wet?
Moeilijk is het beeld van de dood, dat Paulus hier wisselend gebruikt. In vers 4 "der wet gedood"-> zou ik zien als t.o.v. de wet gedood (Kol. 2:14, lees ook ktt. 10 bij vers 4). In vers 9 gaat m.i. het verhaal op, dat ik in de vorige alinea weergaf.
Het is erg lastig onder woorden te brengen, maar als je dit hoofdstuk leest met ktt, Calvijn en Lloyd Jones en ook ziet in het licht van de tweestrijd in hoofdstuk 7 en dan naast mijn verhaal legt, dan wordt denk ik duidelijker wat ik bedoel.
Ik denk dat jij het gestorven zijn voor de Wet duidt op de manier van Philpot bij Rom. 6:5 (voor de rechtvaardiging), maar ik denk dat dit hier niet met het sterven wordt bedoeld. Ik plaats het meer in het licht van de Wetsprediking in het 3e stuk van de HC en in het licht van vr/a 115:
115. Vr. Waarom laat ons dan God alzo scherpelijk de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan?
Antw. Eerstelijk, opdat wij ons leven lang onzen zondigen aard hoe langer hoe meer leren kennen (a), en des te begeriger zijn om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken (b). Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen, en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken (c).