Een Hersteld Hervormde Kerbode schreef:
Hoe omgaan met uiterlijkheden in de gemeente?
Veranderingen
Elke gemeente verandert, onze gemeente ook. Onvermijdelijk heeft iedereen een mening over deze veranderingen. De een is er blij mee, de ander heeft er moeite mee. De een vindt het vooruitgang, de ander vindt het achteruitgang. De een voelt zich er prima in thuis, de ander voelt zich er soms eenzaam in. Sommigen zijn dankbaar, maar anderen vragen zich bezorgd af waar het heen gaat.
Met enige regelmaat horen we als kerkenraad vanuit de gemeente geluiden over de veranderingen. In sommige gevallen gaat dit ook gepaard met een vraag. Wat vindt de kerkenraad ervan? Hoe denkt u hier of daar over? Kunt u niet eens een keer wat zeggen over dit of dat? Moet de kerkenraad niet wat doen aan…? We zijn blij met deze signalen. Het is voor de kerkenraad van groot belang om te horen wat er bij de gemeenteleden leeft. Wij zijn ons ook goed bewust van de snelle voortgang in de veranderingen. We begrijpen heel goed dat sommigen bezorgd zijn over de snelheid van dit proces. En wij voelen ons als kerkenraad ook nauw betrokken bij deze zaken!
Tegelijk is het niet een zaak van de kerkenraad alleen. De taak van de kerkenraad bestaat er niet in, om alle verantwoordelijkheid naar zichzelf toe te trekken. Wij proberen diep doordrongen te zijn van onze ambtelijke plichten en taken. Maar we willen en mogen niet die zaken tot kerkenraadszaken maken, die feitelijk bij de gemeente behoren (hieronder zullen we dat verder uitwerken). Sommige zaken mág een kerkenraad niet vastleggen.
Om concreet te zijn: u zult in de preken of op de gemeenteavonden geen opmerkingen horen over kleding, haardracht, bijbelgebruik (bijbelvertaling), TV-bezit, of over een hoofddeksel voor meisjes en dames in de eredienst. Wij schrijven u ook niet nauwkeurig voor hoe u invulling moet geven aan de zondag. U krijgt geen politiek stemadvies en evenmin raadgevingen over leggings en spijkerbroeken. We verplichten niemand tot een internetfilter. Dat is niet, omdat het om onbelangrijke dingen gaat of dat we als ambtsdragers weglopen voor onze verantwoordelijkheid. We weten dat velen van ons deze zaken als belangrijk ervaren. Ook beseffen we dat we in deze zaken wel degelijk verkeerde, zondige keuzes kunnen maken (onzedige kleding, verkeerde televisieprogramma’s, zondig internetgebruik). Maar (en dit is doorslaggevend): middelmatige zaken vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de kerkenraad, maar behoren tot het terrein van de gemeenteleden onderling.
Rom. 14
Om deze opvatting van de kerkenraad toe te lichten, verwijzen we naar Rom. 14. Dit is een belangrijk hoofdstuk voor de genoemde vragen die er kunnen leven. In de gemeente van Rome waren allerlei soorten mensen aanwezig. Joden en heidenen, geoefenden en pasbekeerden. De veranderingen en verschillen die wij in onze gemeente ervaren, zijn (om eerlijk te zijn) nog niets vergeleken met die waarvoor de gemeente in Rome zich zag geplaatst! Sommigen hadden een goddeloos leven geleid en doorzagen nog bij lange na niet dat het Evangelie behoort door te werken in alle aspecten van hun leven. Anderen hadden altijd met grote nauwgezetheid de Joodse wetten gehouden, en konden daar nog niet goed van loskomen.
De wijze waarop men er toen mee omging, was niet altijd zo goed. Al gauw neigden de gemeenteleden ernaar te vervallen in één van deze twee reacties. Sommigen veroordeelden de anderen, die op hun beurt de andersdenkenden verachtten (Rom. 14:3,10,13). Dus veroordeling en verachting. Veroordeling bij mensen die anderen te gemakkelijk en te losbandig vonden. Verachting bij anderen, die hun medegemeenteleden wettisch en star vonden. Het gevolg was dat er meningsverschillen ontstonden, ‘twistige samensprekingen’ (Rom. 14:1). De prille gemeente verkeerde zelfs in gevaar. Het werk van God dreigde te breken (Rom. 14:20)!
Wat moest Paulus nu doen? We zouden denken dat hij nu zijn apostolische gezag aan zou wenden. Er moest worden opgetreden! Op dit moment moest hij de touwtjes overnemen, leiding geven, beslissingen nemen, een koers uitzetten… Was het niet zaak dat hij nu zijn verantwoordelijkheid kende en vertelde wat er moest gebeuren?
Verrassend genoeg doet hij dat echter niet. Hij legt het probleem daar neer waar het hoort: midden in de gemeente. Hij legt zijn eigen mening en overtuiging niet op, maar maakt aan de gemeenteleden van Rome duidelijk dat zijzelf hun eigen verantwoordelijkheid hebben. De dreigende scheuring voorkomt hij niet door resoluut in te grijpen, maar door een appèl te doen op de mildheid van de mensen onderling. Zij moeten niet rekening houden met Paulus’ standpunt, maar met elkaars standpunt.
Paulus’ inzet is er daarom niet op gericht om de verschillen in opvatting weg te nemen. Hij zegt niet dat iedereen maar vlees moet gaat eten of juist niet (Rom. 14:2); dat iedereen wijn mag drinken of juist niet (Rom. 14:21); dat iedereen de Joodse feestdagen moet houden of juist niet (Rom. 14:5-6). Integendeel: “ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd” (Rom. 14:5). Hij onderstreept daarmee dat er binnen de gemeente van Rome hierover verschillend wordt gedacht en dat die verschillen ook wel zullen blijven. De taak van de gemeente is niet om sommige overtuigingen weg te werken, maar om het bestaan van de verschillen te accepteren en te leren om daarmee in mildheid om te gaan.
Welnu, de les van Rom. 14 geldt ook voor onze eigen gemeente. Gelukkig is er geen sfeer van wantrouwen en van spanning. Er zijn geen ‘twistige samensprekingen’. We mogen juist dankbaar zijn dat veel gemeenteleden zich nauw verbonden voelen met de gemeente. Maar dat neemt niet weg dat er over allerlei zaken verschillen bestaan in opvattingen. Hierboven zijn een aantal voorbeelden gegeven. En als kerkenraad beseffen we dat velen van ons vinden dat het om belangrijke zaken gaat. De verschillen zouden, op den duur, zelfs de eenheid in de gemeente kunnen bedreigen. Toch trekken we als kerkenraad dit niet naar ons toe. We willen beslist niet gaan stellen dat de ene keuze goed is en de andere fout. Want dan volgen we niet meer de lijn van Rom. 14. De verschillen zijn er en blijven er. De bijbelse weg is niet om de verschillen op te heffen, maar om er in mildheid mee om te gaan. En dat is iets wat de kerkenraad niet kan doen. Het hoort in de gemeente. U moet niet rekening houden met het standpunt van de kerkenraad, maar met het standpunt van die ander die anders denkt dan uzelf.
Oproep
Na deze bijbelse gegevens uit Rom. 14 doen we als kerkenraad een drievoudige oproep.
1. Erken dat er in onze gemeente over allerlei zaken verschillend wordt gedacht. De zaken zijn belangrijk, maar niet de hoofdzaak. Aanvaard dat er mensen zijn die anders over sommige zaken denken dan uzelf. Weersta de neiging om te zeggen of te denken: “Als h/zij echt geloof zou hebben, dan zou h/zij zich wel anders gedragen.” Met zulke neigingen matigen we ons het oordeel toe dat aan Christus alleen toekomt: “Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden” (Rom. 14:10).
2. Als u er behoefte aan heeft om sommige zaken bespreekbaar te maken, doe dat dan rechtstreeks, met de persoon of personen zelf die het betreft. Ga op bijbelse wijze dit gesprek aan. Maak duidelijk hoe de betreffende zaak voor u een belemmering in het geestelijke leven is, en vraag die ander daar rekening mee te houden, en verwijs daarbij naar Rom. 14.
3. Bedenk dat sommige dingen die voor u vanzelfsprekend zijn, voor anderen moeilijk kunnen liggen. Wees bereid rekening te houden met die ander, ook en juist als je meent dat je bijbels in je gelijk staat (Rom. 14:14). Het is beter je aan te passen aan de zwakheden van een ander, dan er een oorzaak van te zijn dat die ander geestelijk ten val komt (Rom. 14:15,21).
We kunnen dit uitvoerige bericht afsluiten en samenvatten met de oproep die Paulus in het besproken hoofdstuk geeft: “Zo dan laat ons najagen wat tot de vrede en tot de stichting onder elkaar dient” (Rom. 14:19).