Op de website van Anne van der Meiden staat een fragment uit de Tien geboden
Ex.20 schreef:12 Hoaldt diene vaar en moder in ere, want dan leaf iej langer in ’t laand dat HEE owwen God, ow geaven zal.
13 Doodsloan, dat doo’j nich.
14 ’n Echt brekken, dat doo-j nich.
15 Stellen, dat doo-j nich.
16 Valse verkloaring ofleggen teagenoawer wel ow ’t nöagste is, dat doo-j nich.
17 Iej mot nich zitten te speensen op ’t hoes van owwen noaber en ok nich op ziene vrouw, zienen knecht of ziene meide, zienen os of zienen ezzel, op niks wat van owwen noaber heurt.
Hier volgt een fragment uit de Twentse Bijbelvertaling
Een probleem waarvoor ik wel begrip heb, maar dat voor mij desondanks een probleem blijft: dialectgroepen zijn er vaak op uit om oude uitdrukkingen te conserveren en vinden het dus leuk om hun teksten te doorspekken met uitdrukkingen die de dialectspreker normaliter niet meer gebruikt. Hooguit herinnert hij/zij ze zich nog van grootouders. Zo ook hier:
zitten te speensen op... is inderdaad een karakteristieke Twentse uitdrukking, maar op straat hoor je 'm niet meer. Zou ik dit aan mijn kinderen voorlezen, dan moet ik die uitdrukking gaan uitleggen. Zoals ik ook in de SV dingen moet uitleggen die ze niet begrijpen. Maar ik kan me toch echt niet voorstellen dat Van der Meiden cs een soort Twentse Statenvertaling met allerhaand oolde oetdrukngen willen maken. Dat doo-j nich...