Ik heb niet helemaal de discussie gevolgd, maar daar het over inenten ging, wilde ik verwijzen naar een mooi artikel, wat ik op de RMU site tegenkwam.
Heel mooi vind ik altijd het aangehaalde voorbeeld van Ezra en Nehemia, beiden kinderen van God die tot een zo'n tegengestelde keuze kwamen maar allebei die keuze maakten in het vertrouwen op God.
Ezra die alle aangeboden hulp van de koning afsloeg omdat hij op reis ging alleen in het vertrouwen op de Heere, en Nehemia, die het als een zegen en leiding van God zag dat hij van de koning alle hulp ontving voor de reis naar Jeruzalem.
RMU site schreef:
Het begrip inenten komt in de Bijbel niet voor. Een richtlijn hieromtrent is dus niet rechtstreeks te geven. Zoals met vele zaken die niet aan de letter van de Bijbel zijn te ontlenen, is het ook hierbij zaak om proberen in de geest van Gods woord te handelen.
Duidelijk is dat we niet achteloos met ons lichaam, en dus met onze gezondheid mogen omspringen. Ons lichaam wordt voorgesteld als een tempel van de Heilige Geest. Bovendien zijn wij Gods schepselen en zou het van weinig respect voor de Schepper getuigen als we achteloos met Zijn schepping (waaronder ons lichaam) omgaan. Tot zover is er weinig onduidelijkheid bij iedereen die Gods Woord voor waarachtig houdt.
Wel is er verschil van inzicht over de verhouding tussen de menselijke verantwoordelijkheid (het treffen van maatregelen) en God’s voorzienigheid. Vanuit een Bijbelse visie zullen beide aspecten kort belicht worden.
Menselijke verantwoordelijkheid
Wanneer Jozef in zijn droom (Genesis 41) door de Heere bekend gemaakt wordt met het gegeven dat er 7 vette jaren zullen komen, gevolgd door 7 magere jaren, besluit hij dat de overvloedige oogsten van de eerste periode gebruikt moeten worden om een voorraad aan te leggen ter voorkoming van een hongersnood in de tweede periode. Hij treft, zouden we nu zeggen, preventieve maatregelen.
Een ander voorbeeld is te vinden bij de missie van Nehemia (Nehemia 2: 7 en verder) Hij krijgt toestemming van de Babylonische keizer om zijn volk te helpen bij de wederopbouw van Jeruzalem. De reis er naar toe is niet ongevaarlijk, en Nehemia verzoekt en krijgt aanbevelingsbrieven om een veilige doortocht te garanderen. Tevens wordt hij vergezeld van een leger ter bescherming. Hij treft dus veiligheidsmaatregelen omdat hij zich verantwoordelijk voelde voor zijn medewerkers en het welslagen van zijn opdracht.
God’s voorzienigheid
De hierboven geschetste maatregelen die door Nehemia werden genomen vormen een (ogenschijnlijke) tegenstelling met de gang van Ezra, die een aantal jaren eerder een soortgelijke missie ondernam. Ezra heeft geen veiligheidsmaatregelen getroffen, maar vertrouwde op de kennelijke bescherming door de Heere (Ezra 7 en 8, met name 8: 32)
In de Heidelberger Cathecismus zondag 10 wordt ook gesproken over de voorzienigheid Gods. Het aspect ‘gezondheid en ziekte’ bevat de verwijstekst Johannes 9: 3 : “Jezus antwoordde: Noch deze [blindgeborene] heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is geschied opdat de werken Gods in hem geopenbaard zouden worden”. Een kanttekening kan geplaatst worden bij het feit dat gerefereerd wordt aan de wonderlijke genezing door de Heere Jezus zelf, niet aan het feit en de oorzaak van de aandoening.
Voorzichtigheid is geboden bij het te klakkeloos toepassen van de passage uit Mattheüs 6 : 25 en verder "Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, en wat gij drinken zult; nog voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult; is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding?….” Diverse ethisch georiënteerde theologen (ds. H.G. Abma, prof. dr. Velema en prof. dr. J. Douma) zien hier meer een waarschuwing in tegen een levensstijl die zich kenmerkt door overbezorgdheid danwel een overdreven aandacht voor de binnen- en buitenkant van het lichaam, dan dat hier vooral geappelleerd wordt aan de voorzienigheid Gods. Ook vormt deze tekst natuurlijk geen vrijbrief voor (vergaande) onbezorgdheid.
Twee uitersten?
Ogenschijnlijk hebben we hier te maken met twee zaken die tegenover elkaar staan: in het ene uiterste geval de ontaarding in menselijk activisme en pogingen om zich geheel in te dekken (risicomijding), in het andere uiterste een volledige passiviteit waarbij elke menselijke activiteit in deze wordt uitgelegd als een gebrek aan geloofsvertrouwen.
Toch laat de geschiedenis van zowel Ezra als Nehemia zien dat twee Godvrezende mannen met dezelfde missie er twee verschillende opvattingen op na houden ten aanzien van verantwoordelijkheid en voorzienigheid, terwijl uit de geschiedenis blijkt dat hun beider werk door de Heere gezegend werd. Opgepast moet dus worden met een te snel veroordelen van de naaste wanneer die vanuit dezelfde situatie en via een Bijbelse overdenking toch tot een andere ‘oplossing’ komt.
Reële dreiging
Een situatie van reële dreiging kan een reden vorming om alsnog in te enten. Hierbij komt men vanuit een situatie van algemene preventie in een situatie waarin de kans op het krijgen van de bewuste aandoening/infectie niet alleen hypothetisch is, maar zeer reëel. Die situatie kan zich voordoen wanneer iemand die bijv. niet is ingeënt tegen polio, dit alsnog doet op het moment dat de ziekte in de regio is uitgebroken.
Deze maatregel kan gezien worden in het licht van Heidelbergse Cathecismus zondag 40, waarin het zesde gebod (Gij zult niet doodslaan) onder andere zo uitgelegd wordt dat ik mijzelf niet moedwillig in gevaar begeef omdat ik God daarmee zal verzoeken. Ook hiervoor geldt het woord van de apostel Paulus, dat een ieder in zijn eigen geweten hiervan volledig verzekerd moet zijn (Romeinen 14: 5b). Nu is het menselijk geweten geen objectieve zaak. Angst en (geloofs)twijfel zijn slechte raadgevers, het geweten kan ook gemakkelijk beïnvloed worden door oneigenlijke argumenten.
Consequenties
Als iemand werkzaam is in de gezondheidszorg dient altijd een afweging gemaakt te worden of er ook sprake is van een reële besmettingsdreiging, en in hoeverre die persoon zelf dan wel de patiënten die aan diens zorgen zijn toevertrouwd gedupeerd kunnen worden in het geval er niet is ingeënt.
Gods voorzienigheid en menselijke voorzorgsmaatregelen
De Heere onderhoudt en regeert Zijn schepping. En dat doet Hij middelijkerwijs. Hij heeft bijvoorbeeld de natuurwetten in de schepping gelegd en Hij bindt Zich daar aan. Al kan Hij ze ook opzij zetten. Maar omdat God Zich van middelen bedient, mogen wij dat ook doen. Van sommige middelen moeten wij zelfs gebruik maken. Van voedingsmiddelen bijvoorbeeld. Maar ook van geneesmiddelen. En niet te vergeten, van genádemiddelen.
Maar mogen wij gebruik maken van álle middelen die er voorhanden zijn? Zijn er ongeoorloofde middelen? Ja, die zijn er. Middelen die ziek maken zijn ongeoorloofd. Echter, dit soort middelen wordt heden ten dage niet meer gebruikt. Dus dat argument vervalt ook als motief om inenten af te wijzen. Het zal dus gaan om de vraag of wij voorzorgsmaatregelen mogen nemen. Of die in strijd zijn met zondag 10 van de Catechismus (de voorzienigheid van God). En om de vraag of álle voorzorgsmaatregelen ongeoorloofd zijn.
Het moeilijke daarbij is om consequent te zijn. Waarom wijzen we wel de inenting af met het argument dat God ziekte zendt en waarom wijzen we de beregeningsinstallatie niet af, hoewel God toch ook droogte zendt? We raken hier een moeilijk punt, want we komen op het terrein van het gewéten van de mens. En dat geweten wordt door verschillende factoren beïnvloed. Door opvoeding, door cultuur en in het geval van christenen, door de Bijbel.
En dan kan iemands geweten hem verbieden om varkensvlees te eten. Omdat die beesten op een manier worden vetgemest die niet naar de Heilige Schrift is. Iemand kan gewetensproblemen hebben met het ontvangen van bloed van een ander. Omdat men in de Bijbel leest dat de ziel van het vlees in het bloed zit. En zo zijn er gewetensproblemen over verschillende zaken, bijvoorbeeld het punt verzekeringen, sociale uitkeringen en inentingen. En hier mag niemand een ander dwingen. Want het zijn middelen waar de Schrift niet expliciet over spreekt. En waar verschillend over wordt gedacht. Het is een zaak tussen God en de ziel. Het zijn zaken waar een ieder in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd zijn moet. Wij mogen daarin elkaars rechter niet zijn.
Ezra en Nehemia waren beiden godvruchtige mannen. Beiden door de Heere geroepen om het volk uit Babel naar Israël te leiden. En beiden krijgen van de Perzische koning een leger mee om hen uit voorzorg te beschermen. In Ezra 8: 22 staat dat Ezra dat weigert en in Nehemia 2: 9 is te lezen dat Nehemia daar geen kwaad in zag. Zijn geweten werd daar niet door geplaagd.
De Bijbel verbiedt ons het nemen van voorzorgsmaatregelen niet. Integendeel, als men in het oude Israël een woning bouwde, dan moest er op het platte dak uit voorzorg een hek geplaatst worden. Dan mocht je je kennelijk niet verschuilen achter Gods voorzienigheid. Maar als wij gewetensproblemen hebben met inenten of andere middelen dan zullen we dat moeten nalaten. We moeten niet tegen ons geweten ingaan. Maar laat dat dan wel in het voorzienigheidsgeloof van zondag 10 gebeuren. En niet in een slaafs volgen van gezaghebbende figuren die het veroordelen. Of met de gedachte dat als het nodig is, de diaconie wel zal helpen. Of met een goedlopend bedrijf of een bankrekening op de achtergrond. Want dat kunnen ook verkapte voorzorgsmaatregelen en verzekeringen zijn.
Echter in het geloof dat God bestuurt. Dat álle dingen uit Zijn hand komen. En dan hebben wij onze verantwoordelijkheden te nemen. En dan zij een iegelijk in zijn eigen gemoed dan maar ten volle verzekerd van wat hij doet en wat hij nalaat. Maar het komt op de beoefening van het ware geloof aan. In voorspoed en in tegenspoed. Het gaat in zondag 10 om de praktijk der godzaligheid.
bron :
http://www.rmu.org/index.php?paginaID=150